ECLI:NL:RBMNE:2024:3988

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
23/5629 en 24/119
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen verlening omgevingsvergunning voor woninguitbreiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghouder. De voorzieningenrechter concludeert dat de omgevingsvergunning in redelijkheid is verleend en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. De zaak betreft een aanvraag voor de uitbreiding van een woning, waarvoor eisers bezwaar hebben gemaakt. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein heeft de vergunning verleend, maar eisers zijn het hier niet mee eens en hebben beroep ingesteld. De voorzieningenrechter heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij zowel eisers als vergunninghouder aanwezig waren. De voorzieningenrechter overweegt dat de belangen van vergunninghouder zwaarder wegen dan die van eisers, en dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de belangen van eisers. De voorzieningenrechter concludeert dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend en dat er geen aanleiding is voor een voorlopige voorziening. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, en zij krijgen geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/5629 en 24/119
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 februari 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] ,

[eiseres], uit [woonplaats] , eisers,
(gemachtigde: mr.drs. J.M. Lammers)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein (het college), verweerder
(gemachtigde: G.C. van Maanen).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [vergunninghouder] uit [woonplaats] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghouder. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eisers daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2. Vergunninghouder is eigenaar van de woning aan de [adres 1] in [woonplaats] en hij heeft op 21 november 2022 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van de woning op de begane grond en de eerste verdieping aan de achterzijde van de woning. Het betreft het realiseren van een uitbouw en een dakopbouw op deze uitbouw. Het college heeft met het primaire besluit van 2 mei 2023 de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
3. Eisers wonen in de woning aan de [adres 2] in [woonplaats] en hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Het bezwaar van eisers is met de beslissing van 3 oktober 2023 ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
4. De voorzieningenrechter heeft het verzoek en het beroep op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, vergunninghouder en zijn partner [A] .
4.1
Op de zitting hebben eiseres, vergunninghouder en zijn partner uitgelegd wat voor hen belangrijk is in deze kwestie. Eiseres heeft verklaard dat haar nieuwe buren te weinig overleg hebben gepleegd met haar over het bouwplan en niet hebben gecommuniceerd over werkzaamheden. Toen zij zag dat de aanvraag was ingediend is zij ook gestopt met contact zoeken. Door de vergunning raakt zij haar uitzicht vanuit de achterkamer op het park kwijt. Ook is zij bang voor inkijk in haar woning vanaf de verdieping. Vergunninghouder en zijn partner hebben uitgelegd dat zij wel overleg hebben gepleegd over het bouwplan en hebben gecommuniceerd over de werkzaamheden die zijn verricht. Zij hebben behoefte aan twee extra slaapkamers op de verdieping voor hun gezin. Zij wonen inmiddels een lange tijd in bij hun (schoon)ouders op de zolderverdieping, samen met hun twee kleine kinderen en hebben extra kosten omdat de verbouwing van hun nieuwe woning niet van start kan gaan.

Het geschil

5. Eisers wonen naast de woning van vergunninghouder en zijn het om verschillende redenen niet eens met de uitbreiding van de woning. Het college ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding om terug te komen op het verlenen van de omgevingsvergunning. Aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordeelt de voorzieningenrechter of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De gronden van het beroep van eisers zijn gericht op het volume en de impact van de voorziene uitbreiding op de woning van eisers.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

6. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de aanvraag om de omgevingsvergunning vóór die datum is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het beroep ongegrond en is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het toepasselijke wettelijke kader en beleid
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat een uitbouw tot vier meter op de begane grond vergunningvrij is toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan [bestemmingsplan] . [1] De afwijking van het geldende bestemmingsplan ziet hierdoor alleen op de dakopbouw (volgens het bouwplan te realiseren op de uitbouw).
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan heeft verleend door gebruik te maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, eerste lid, onder a van de kruimelregeling. [2] Bij een beslissing om al dan niet gebruik van deze bevoegdheid te maken, heeft het college beleidsruimte. De voorzieningenrechter kan de keuzes die het college heeft gemaakt bij het afwegen van de betrokken belangen daarom slechts terughoudend toetsen. De voorzieningenrechter moet wel vol toetsen of het college van de juiste feiten en regelgeving is uitgegaan, of de belangenafweging op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en of deugdelijk is gemotiveerd waarom een bepaalde keuze is gemaakt.
10. De voorzieningenrechter stelt ook vast dat het in deze zaak gaat om een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom in de zin van artikel 4, eerste lid van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Onder een bijbehorend bouwwerk wordt ook de uitbreiding van een hoofdgebouw verstaan. [3] De stellingen van eisers dat geen sprake is van een bijbehorend bouwwerk of dat het begrip bijbehorend bouwwerk verkeerd is toegepast volgt de voorzieningenrechter niet. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
11. Het toepasselijke beleid is de Nota Ruimtelijke Kwaliteit (de Nota). In hoofdstuk 2 van de Nota zijn algemene richtlijnen opgenomen. In hoofdstuk 5 zijn bepalingen opgenomen voor kleine bouwplannen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hoofdstuk 2 van de Nota van toepassing op het onderhavige bouwplan van vergunninghouder. In hoofdstuk 5 zijn bepalingen opgenomen over een bijbehorend bouwwerk aan het hoofdgebouw, maar alleen voor zover dit ziet op de begane grond en niet hoger is dan de bovenkant van de vloer van de eerste verdieping. De voorziene uitbreiding van de woning ziet niet alleen op de begane grond maar ook op de bovenverdieping.
12. In hoofdstuk 5 is vermeld dat als een bouwplan niet voldoet aan de richtlijnen uit hoofdstuk 5 of als er twijfel is aan de toepasbaarheid, dan zijn de algemene richtlijnen van toepassing, welke gekoppeld zijn aan de bouwstijl en het beleidsniveau. Aan de hand daarvan wordt gekeken of het bouwplan alsnog voldoet. De algemene richtlijnen zijn in hoofdstuk 2 van de Nota opgenomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college terecht hoofdstuk 2 van de Nota toegepast. De beroepsgronden van eisers dat ten onrechte hoofdstuk 2 van de Nota is toegepast slagen daarom niet.
Stedenbouwkundig advies
13. De voorzieningenrechter overweegt dat bij de stedenbouwkundige beoordeling rekening is gehouden met diverse ruimtelijke aspecten van de uitbreiding. Uit het advies volgt dat rekening is gehouden met het feit dat het perceel van vergunninghouder als enige perceel in de wijk een groter perceel is ten opzichte van de andere percelen in de wijk. De woning van vergunninghouder is ook als enige woning in deze omgeving een vrijstaande woning. Dit is anders dan de omliggende bebouwing. De woning van vergunninghouder is ook gelegen aan de westrand van [wijk] . Uniek voor het perceel is de ligging langs een groene buffer met wandelroute. Ook is betrokken dat de bebouwing een uniek ontwerp is en onderscheidend is van de directe omgeving. Daarbij is ook de kaprichting uniek voor de directe omgeving. Volgens het stedenbouwkundig advies is de voorziene uitbreiding passend voor de grootte van deze locatie als het plan wordt aangepast tot vier meter. Het is een groot perceel waarbij het karakter aan de voorzijde van de woning intact blijft. De westgevel is voor de uitbreiding het meest beeldbepalend, maar gelet op de afstand vanaf het wandelpad tot de bebouwing en het ruim opgezette perceel is de grootte van de uitbreiding stedenbouwkundig acceptabel wanneer de uitbreiding beperkt blijft tot vier meter. Met een aanpassing tot vier meter kan ook de impact van de uitbreiding tot de directe leefomgeving beperkt worden gehouden. Tevens is rekening gehouden met de maximale oppervlakte die voor bouwwerken volgens het bestemmingsplan is toegestaan. Vergunninghouder dient daarom ook 14.15 m² te compenseren door middel van het verwijderen van reeds gebouwde bouwwerken op het perceel.
14. Eisers hebben een eigen onafhankelijk stedenbouwkundig advies van [adviesbureau 1] van 8 juni 2023 ingebracht. In dat advies is aangegeven dat het plan stedenbouwkundig niet acceptabel is wegens de context van de locatie en de omgeving. Onder meer is naar voren gebracht dat de oorspronkelijke bouwvlakken, en de achtergevels van hoofdvolumes min of meer op elkaar zijn uitgelijnd en afgestemd. Volgens het advies van [adviesbureau 1] kan onder meer niet meer worden gesproken van een passende aansluiting in maat en schaal.
15. Het college heeft hierop gereageerd en aangegeven dat er met het bouwplan wel een verschil ontstaat tussen de achtergevels van [adres 2] en [adres 1] onderling, maar dat verspringende rooilijnen en gevels onderdeel zijn van de stedenbouwkundige opzet van de woonerven. Daarnaast is ook meegewogen dat de woning van vergunninghouder een vrijstaande woning is met een afwijkende vormgeving en gelegen op een groter perceel. Hierdoor is de ruimtelijke impact anders. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college terecht heeft geconstateerd dat de achterzijde van de bebouwing van de omliggende woningen niet op één lijn liggen. De voorzieningenrechter kan deze redenering van het college daarom volgen. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat in het stedenbouwkundige advies van [adviesbureau 1] een onjuiste toepassing is gegeven aan de Nota doordat hoofdstuk 5 van de Nota is toegepast. Zij verwijst hiervoor naar rechtsoverweging 11 en 12.
16. De voorzieningenrechter overweegt dat het college in beginsel mag afgaan op het advies van een deskundige, tenzij er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. [4] De voorzieningenrechter ziet in wat eisers aanvoeren geen aanknopingspunten voor twijfel aan het stedenbouwkundige advies. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat in het stedenbouwkundig advies diverse stedenbouwkundige afwegingen zijn gemaakt die rekening houden met de uitgangspunten van het bestemmingsplan en zien op de impact van het bouwplan op de omgeving. De voorzieningenrechter vindt dat het stedenbouwkundige advies logisch is en inzichtelijk is gemotiveerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college met de voormelde stedenbouwkundige onderbouwing zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene uitbreiding van de woning stedenbouwkundig acceptabel is.
De belangenafweging
17. Eisers menen dat geen rekening is gehouden met hun belangen. Zij wijzen erop dat het college te gemakkelijk stelt dat de afstand tot het buurperceel voldoende is en menen dat de impact van de daling van het aantal zonuren en de verminderde toetreding van licht voor hen heel groot is. Ook menen eisers dat het college heeft miskend dat het uitzicht vanuit de woning kwalitatief achteruit gaat.
18. De voorzieningenrechter volgt eisers hierin niet. De voorzieningenrechter legt dit hierna uit.
19. De gevel en het dakvlak van de woning van vergunninghouder bevinden zich op meer dan twee meter van de erfgrens. Hierdoor is er geen sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering in de zin van artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek. Eisers hebben dat ook erkend, zo blijkt uit het beroepschrift.
20. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat sprake is van een verandering in het aantal zonuren en de mate van zontoetreding op de woning van eisers. Aan de omgevingsvergunning zijn twee bezonningsstudies van [adviesbureau 2] ten grondslag gelegd. Uit deze bezonningsstudies volgt dat geen sprake is van een onevenredig verlies van bezonning. Eisers hebben ook een eigen bezonningsstudie laten uitvoeren door [adviesbureau 3] . Uit deze bezonningsstudie volgt ook dat de vermindering van bezonning en daglicht ten gevolge van de geplande aanbouw beperkt is. Er is volgens de conclusie van dit rapport geen sprake van onevenredige vermindering van bezonning en daglicht. Gelet op het feit dat de bezonning slechts in beperkte mate afneemt, kan de voorzieningenrechter het college volgen in zijn afweging dat hier geen sprake is van een onevenredige aantasting van de belangen van eisers.
21. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college in het primaire besluit heeft gemotiveerd welke belangenafweging is gemaakt ten aanzien van het uitzicht vanuit naburige woningen. In de motivering van het primaire besluit is vermeld dat er voor de naastgelegen woningen wel een verandering is voor het uitzicht naar de bomen van het naastgelegen park. Op dit moment kan er vanuit de woonkamer (de voorzieningenrechter begrijpt: de woonkamer van eisers) naar de bomen worden gekeken in het park. Na realisatie van de aanbouw zijn de bomen in het park niet direct zichtbaar vanuit de woonkamer. Er blijft echter nog wel genoeg zicht naar de bomen in het park over vanuit de achtertuin. Hieruit blijkt dat het college ook gekeken heeft naar de impact van het bouwplan op de uitzicht van de woning van eisers.
22. Eisers vinden ook dat hun recht op privacy niet is betrokken omdat op de voorziene aanbouw gevelopeningen en dakkapellen geplaatst zouden kunnen worden. Het college heeft daar volgens eisers ten onrechte geen rekening mee gehouden. De voorzieningenrechter volgt eisers niet op dit punt. Het eventueel in de toekomst realiseren van een vergunningvrije gevelopening en of een dakkapel maakt geen onderdeel uit van de belangenafweging die ten grondslag ligt aan de verlening van deze omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de woning. Omdat bij de beoordeling van dit bouwplan geen gevelopeningen zijn opgenomen, hoefde het college daar ook geen rekening mee te houden. Het is mogelijk dat met het realiseren van een aanbouw nieuwe mogelijkheden ontstaan om vergunningvrije gevelopeningen of dakkapellen te realiseren. De voorzieningenrechter merkt daarbij nog op dat in dat geval vergunningvrije bouwwerken wel moeten voldoen aan de toepasselijke wet- en regelgeving.
23. De voorzieningenrechter toetst de belangenafweging van het college terughoudend en beoordeelt alleen of het college in redelijkheid de belangen van vergunninghouder bij verlenen van de omgevingsvergunning zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de bezwaren van eisers tegen het bouwplan. De voorzieningenrechter is gelet op het totaalbeeld van oordeel dat het college het besluit in redelijkheid heeft kunnen nemen. De voorzieningenrechter ziet dat het college, naast de belangen van de aanvrager en het algemene belang van een goede ruimtelijke ordening, ook goed heeft gekeken naar de belangen van eisers en deze belangen bij zijn belangenafweging heeft betrokken. Het feit dat de omgevingsvergunning is verleend en eisers geen gelijk krijgen, betekent niet dat de belangen van eisers niet zijn betrokken. De beroepsgronden slagen niet.
24. De voorzieningenrechter heeft op de zitting gemerkt dat de relatie tussen eisers en vergunninghouder en zijn partner de laatste tijd is verslechterd, terwijl zij in het begin wel met elkaar spraken. De voorzieningenrechter hoopt dat zij de komende tijd weer de draad kunnen oppakken en weer contact met elkaar hebben.

Conclusie en gevolgen

25. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. J.R. van Es-de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 12.2.2, onder b van het geldende bestemmingsplan [bestemmingsplan] .
2.Artikel 4, eerste lid van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 16 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3069. Dit volgt ook uit artikel 1 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582.