ECLI:NL:RBMNE:2024:40

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
567057 / HA RK 23-235
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kinderrechter in ondertoezichtstelling van kinderen

Op 5 januari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.J. Bakker. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de kinderrechter die betrokken was bij de hoofdzaak, waarin een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen van verzoekster aan de orde was. Verzoekster stelde dat de rechter tijdens de zitting op 5 december 2023 vooringenomen was, omdat zij herhaaldelijk had aangegeven dat er overleg moest plaatsvinden met de gezinsvoogd, terwijl de ondertoezichtstelling op 9 december 2023 zou aflopen. Verzoekster en haar advocaat voerden aan dat de opmerkingen van de rechter de schijn van partijdigheid wekten.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer concludeerde dat het proces-verbaal van de zitting van 5 december 2023 leidend is en dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de rechter vooringenomen was. De rechter had de zorgen van de kinderen besproken en de rol van de gezinsvoogd ter sprake gebracht zonder de schijn van partijdigheid te wekken. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen te communiceren. De procedure in de hoofdzaak moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 567057 / HA RK 23-235
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
5 januari 2024
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
(hierna: verzoekster),
advocaat mr. E.J. Bakker, te Vinkeveen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 december 2023 met daarin opgenomen het wrakingsverzoek van verzoekster;
  • de reactie van mr. L.A.C. de Vaan (hierna: de rechter) van 12 december 2023.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 22 december 2023 achter gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (hierna: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling zijn verzoekster en mr. Bakker via Teams aanwezig geweest. De rechter is met bericht niet ter zitting verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen de rechter als behandelend kinderrechter in de zaak met het zaaknummer C/16/563996/ JE RK 23-1745 (hierna: de hoofdzaak). In de hoofdzaak ligt een verzoek voor van Samen Veilig Midden Nederland, tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen van verzoekster.
2.2.
Verzoekster heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter tijdens de zitting op 5 december 2023 vijf keer heeft aangegeven dat er overlegd moest worden met de gezinsvoogd, terwijl de ondertoezichtstelling op 9 december 2023 zou aflopen. Hieruit blijkt dat de rechter vooringenomen is. Tijdens de zitting van de wrakingskamer heeft mr. Bakker toegelicht dat het proces-verbaal van de zitting geen volledig beeld geeft van het verloop van de zitting. De rechter maakte vanaf het begin van de zitting opmerkingen die erop wezen dat ze wilde dat de gezinsvoogd in actie kwam. Mr. Bakker heeft de rechter er toen op gewezen dat het erop leek dat zij vooruit liep op de te nemen beslissing over het verzoek tot verlenging. De rechter gaf vervolgens nog een aantal keer een duidelijke rol aan voor de gezinsvoogd, terwijl de ondertoezichtstelling drie dagen na de zitting afliep. De rechter heeft daarbij niet één keer het voorbehoud gemaakt ‘als de verlenging wordt toegewezen’. De rechter heeft daardoor bij verzoekster de schijn van vooringenomenheid gewekt.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het volgende standpunt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij de zorgen besproken die de kinderen van verzoekster hebben. De rechter heeft daarbij een aantal keer punten opgemerkt die volgens haar iets zouden zijn om met de gezinsvoogd te bespreken. Zij heeft daarmee niet de schijn van partijdigheid gewekt. Uit de woordkeuze van de rechter blijkt dat zij de verdere betrokkenheid van een gezinsvoogd steeds als een eventuele mogelijkheid heeft voorgehouden. De rechter heeft daarmee willen bespreken wat er eventueel mogelijk zou zijn als er een verlenging van de ondertoezichtstelling zou worden uitgesproken. Bij de vragen aan verzoekster heeft de rechter niet gezegd of de indruk gewekt dat zij al besloten had het verzoek tot verlenging toe te wijzen. De rechter heeft alleen onderzocht of een eventuele verlenging van de ondertoezichtstelling voor verzoekster en de kinderen noodzakelijk en van toegevoegde waarde zou kunnen zijn. Tegen die achtergrond moeten de opmerkingen van de rechter over wat verzoekster met de gezinsvoogd zou kunnen bespreken, worden begrepen. Door met de aanwezigen op een zitting te bespreken wat de gezinsvoogd wel of niet kan betekenen, wordt voor de rechter duidelijker wat nodig is en of een ondertoezichtstelling daarvoor noodzakelijk of helpend is. Als de rechter dit niet ter zitting bespreekt, is zij onvoldoende voorgelicht als kinderrechter om een beslissing te kunnen nemen over een verlenging van de ondertoezichtstelling en over de noodzakelijke duur van de verlenging. Deze manier van het doen van het onderzoek ter zitting behoort tot de vrijheid die zij als kinderrechter heeft.

3.De beoordeling

Het beoordelingskader
3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
Proces-verbaal is leidend
3.3.
Het proces-verbaal van de zitting van 5 december 2023 vormt voor de wrakingskamer in beginsel de kenbron van al hetgeen op die zitting is gebeurd. Het proces-verbaal bevat een (zakelijke) weergave van het verhandelde ter zitting en wordt door de rechter en de griffier ondertekend. De wrakingskamer ziet in hetgeen mr Bakker heeft aangevoerd onvoldoende grond om niet van de inhoud van voornoemd proces-verbaal uit te gaan. De wrakingskamer gaat daarom uit van een verloop van de zitting, zoals in dat proces-verbaal opgenomen en verwoord.
Geen schijn van vooringenomenheid
3.4.
De wrakingskamer maakt uit de reactie van de rechter op dat de rechter niet bij iedere vraag of opmerking over de rol en taken van de gezinsvoogd het voorbehoud heeft gemaakt dat zij nog een beslissing moest nemen over de verlenging van de ondertoezichtstelling. Dit beeld wordt bevestigd door het proces-verbaal van de zitting van 5 december 2023. Uit dit proces-verbaal blijkt echter ook dat de rechter ter zitting heeft onderzocht of de ondertoezichtstelling moest worden verlengd en dat zij in dat kader onder andere de taken die aan de gezinsvoogd zouden kunnen worden toebedeeld heeft besproken. Het is de taak van de kinderrechter om dit onderzoek te doen om een juiste beslissing te kunnen nemen. Uit het proces-verbaal blijkt dat de rechter heeft willen bespreken wat er mogelijk zou moeten gebeuren en nodig zou kunnen zijn om aan de zorgen van de kinderen tegemoet te komen. De rechter heeft daarbij ook onderzocht of aan die zorgen tegemoet kan worden gekomen zonder de aanwezigheid van een gezinsvoogd. Dat zij vooruit is gelopen op de door haar nog te nemen beslissing blijkt daar niet uit. De vrees dat de rechter vooringenomen was, is daarom niet objectief gerechtvaardigd. Dat de ondertoezichtstelling drie dagen later zou aflopen, maakt dit niet anders. Ook in zo’n situatie is een onderzoek door de kinderrechter noodzakelijk en gerechtvaardigd.
3.5.
Verzoekster heeft tijdens de zitting van de wrakingskamer nog naar voren gebracht dat de rechter tijdens de zitting op 5 december 2023 te veel nadruk legde op haar epilepsie. De wrakingskamer leest in het proces-verbaal terug dat de epilepsie van verzoekster inderdaad vrij uitgebreid onderwerp van gesprek is geweest. Verzoekster heeft echter niet gesteld dat de rechter hierdoor de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. De wrakingskamer begrijpt dat verzoekster het moeilijk vindt dat haar gezondheid kennelijk een grote rol speelt in de hoofdzaak, maar kan dit niet betrekken bij de beoordeling van het wrakingsverzoek.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekster, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, de betrokken teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer C/16/563996/ JE RK 23-1745 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. L.C. Michon en
mr. J.F. Haeck als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.F. van Dam, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2024.
de griffier de voorzitter
de griffier is verhinderd deze beslissingmede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.