ECLI:NL:RBMNE:2024:4060

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 3174
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na ziekte en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2024 uitspraak gedaan over de aanvraag van eiser voor een WIA-uitkering. Eiser, die als taxichauffeur werkte, heeft zich op 12 maart 2020 ziekgemeld en na een wachttijd van twee jaar een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zittingen op 21 december 2023 en 18 april 2024 zijn medische stukken besproken en is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingeschakeld om de situatie van eiser te beoordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv de regels uit de wet correct heeft toegepast en dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts zorgvuldig is uitgevoerd. Eiser heeft verschillende medische klachten aangedragen, maar de rechtbank oordeelt dat er geen nieuwe feiten zijn die de eerdere beoordeling van het Uwv kunnen weerleggen. De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht heeft bepaald dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering, en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3174

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J. Bel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Inleiding

Deze zaak gaat over de vraag of eiser recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk
en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv vindt van niet. Eiser is het hier niet
mee eens en vindt dat hij meer beperkt is dan waar het Uwv van uit gaat. Aan de hand van
wat partijen naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank beoordelen of het Uwv terecht
geen WIA-uitkering aan eiser heeft toegekend.
Eiser heeft gewerkt als taxichauffeur voor gemiddeld 19,77 uur per week. Op 12 maart 2020
heeft hij zich ziekgemeld. Na het doorlopen van de wachttijd van twee jaar heeft eiser een
WIA-uitkering aangevraagd. Met het besluit van 25 april 2022 (het primaire besluit) heeft
het Uwv bepaald dat eiser met ingang van 10 maart 2022 geen WIA-uitkering krijgt, omdat
hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Met het besluit van 23 mei 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is het Uwv
bij dat besluit gebleven.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het eerste onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De zaak is ter zitting aangehouden, omdat de tolk van eiser niet meer bij de zitting aanwezig kon zijn. Met partijen is afgesproken dat de zaak op een andere zitting gepland zal worden.
Het tweede onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2024. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De tolk is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op de zitting zijn de door eiser op 28 maart 2024 ingediende medische stukken aan de orde gekomen. Het Uwv heeft ter zitting verklaard dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze stukken kan beoordelen en daarna een schriftelijke reactie kan indienen. Daarnaast heeft het Uwv voorgesteld om de verzekeringsarts bezwaar en beroep nogmaals te laten reageren op de brief van de huisarts van 11 december 2023.
Het Uwv heeft op 22 april 2024 een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 april 2024 ingediend. Eiser heeft hier op 14 mei 2024 op gereageerd.
Nadat partijen daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, hebben zij niet verzocht om een nadere zitting. De rechtbank heeft daarna op 14 juni 2024 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
1. Bij de beoordeling van de zaak van eiser moet de rechtbank beoordelen of het Uwv de regels uit de wet goed heeft toegepast. Daarbij is het zo dat het Uwv dit soort besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
- de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten, en
- de conclusies moeten voldoende begrijpelijk zijn.
2. Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken namelijk geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
3. Eiser voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich een volledig beeld heeft kunnen vormen van de medische situatie van eiser, omdat verzuimd is om medische informatie bij behandelaars op te vragen en de verzekeringsartsen geen fysiek onderzoek hebben verricht. Er is hierdoor geen actueel beeld van de situatie op de datum in geding gevormd.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek voldoende zorgvuldig uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en was aanwezig bij de hoorzitting. De rechtbank stelt voorop dat het aan de verzekeringsarts zelf is om af te wegen of het opvragen van medische informatie bij behandelaars van toegevoegde waarde is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in het rapport van 27 maart 2023 dat het opvragen van medische informatie bij de cardioloog geen toegevoegde waarde had. De anamnestische gegevens in combinatie met het beleid van de cardioloog en andere aanwezige specialistische informatie geven volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzicht in de aard en de ernst van de cardiologische problematiek per datum in geding, waarbij er geen vraagstelling meer is richting de behandelend cardioloog. Met de opname en de destijds toegepaste behandeling en problematiek is rekening gehouden. De rechtbank overweegt dat uit de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat zij op de hoogte was van alle klachten van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar conclusies dan ook gebaseerd op een compleet medisch beeld. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe zij tot haar oordeel is gekomen. Het rapport van 27 maart 2023 bevat een anamnese van het onderzoek en onderzoeksbevindingen. Ten aanzien van het lichamelijk onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep observaties verricht. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de hoorzitting een indruk gekregen van de psyche van eiser. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen eigen fysiek onderzoek heeft verricht, maakt het onderzoek niet onzorgvuldig.
Medische beoordeling
5. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat zijn beperkingen zijn onderschat. Eiser heeft psychische klachten. Daarnaast heeft eiser ook diverse lichamelijke klachten, waaronder rug- en voetklachten, hartklachten, diabetes en diverse klachten, waaronder vermoeidheid, na een doorgemaakte COVID-infectie die tot ziekenhuisopname (kunstmatige coma) heeft geleid. Op het persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, werktijden, fysieke omgevingseisen en dynamische handelingen moeten er verdergaande beperkingen worden aangenomen. Eiser voert verder aan dat het bezwaar in het kader van de ZW wel gegrond is verklaard. Hij is van mening dat het medische beeld op de datum in geding voor de onderhavige procedure (10 maart 2022) niet wezenlijk anders was dan het beeld op de datum in geding in de bezwaarprocedure in het kader van de ZW (5 december 2022). Op 28 maart 2024 heeft eiser een brief van de longarts van 29 augustus 2021, de ontslagbrief van [zorginstelling] revalidatie van 11 augustus 2021 en het medicatieoverzicht van 8 november 2021 ingediend.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Anders dan eiser stelt, heeft het Uwv voldoende rekening gehouden met de beperkingen van eiser. Daarvoor is het volgende van belang.
7. In het rapport van 27 maart 2023 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen sprake is van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’ (GBM). Er zijn vanwege de combinatie van st. na de in 2020 behandeling van PTSS en ongespecificeerde angststoornis, waarbij met activering is gestart maar niet is doorgegaan wegens toename van lichamelijke klachten en lichte depressieve episode bij cardiaal lijden, st. na PCI in 2013 en Diabetes type 2 en hieruit voortvloeiende vermoeidheidsklachten en verminderde mentale flexibiliteit/adaptievermogen, zeer uitgebreide beperkingen aangenomen ten aanzien van stressvolle factoren en het werk met sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud, veelvuldige storingen en onderbrekingen, veelvuldige deadlines en productiepieken, hoog handelingstempo. Verder is rekening gehouden met verminderde emotionele belastbaarheid en snelle irritatie door beperkingen aan te nemen ten aanzien van omgaan met conflicten, contacten met klanten, werken met hulpbehoevenden en leidinggevende aspecten.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert verder dat ook verhoogd persoonlijk risico en beroepsmatig vervoer is beperkt vanwege duizeligheid en angst voor het rijden. Vanwege vermoeidheid als gevolg van psychische klachten in combinatie met DM, cardiaal lijden, pijnklachten in de rug en voet is eiser volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zeer fors beperkt in het dragen van beschermmiddelen, zware fysieke belasting, rug- en voetbelastende factoren zoals duwen/trekken, tillen/dragen en lopen, klimmen, staan. Bovendien is eiser voor avond- en nachtwerk beperkt. Ook is een urenbeperking aangenomen van 4 uur per dag en 20 uur per week en is eiser aangewezen op regelmatige diensten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat de urenbeperking in zeer geruime mate is aangenomen. Er is namelijk geen sprake van een ernstige stoornis die een aanzienlijk tekort aan energie, waardoor het organisme onvoldoende energie opneemt of niet voldoende in staat is om de beschikbare energie efficiënt te gebruiken, aannemelijk maakt. Er is ook geen sprake van een duidelijk te groot energieverbruik door de aard van de aandoening en/of verminderde mogelijkheden tot recuperatie als objectief medisch vaststelbaar gevolg van ziekte of gebrek. Er is geen therapie gaande waardoor eiser verminderd beschikbaar te achten is. Ook is er geen sprake van een indicatie op preventieve gronden. Wel is er sprake van comorbiditeit, sterke beleving van klachten en een gestoord slaapritme.
9. In het rapport van 27 maart 2023 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiser per datum in geding van 5 december 2022 in de ZW-procedure eiser niet geschikt is voor zijn maatstaf. Eiser is namelijk sinds 30 november 2022 gedurende zes weken bezig met een hartrevalidatietraject en is hierdoor één dag per week niet beschikbaar voor het uitvoeren van zijn functies gedurende vier uur per dag en 20 uur per week. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat gelet op de aard van de aandoeningen, de resultaten van de toegepaste behandeling en de medische situatie per 15 december 2022, de datum waarop de hartrevalidatie is afgerond, met inachtneming van de gepresenteerde klachten en belemmeringen en in de FML van 1 april 2022 aangenomen beperkingen, het aannemelijk is dat eiser weer belastbaar is conform de FML van 1 april 2022.
10. In het rapport van 19 april 2024 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat
er in beroep geen nieuwe medische feiten of omstandigheden zijn ingebracht op basis waarvan het eerder ingenomen standpunt dient te worden herzien. Uit het beroepschrift komt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet duidelijk naar voren welke aspecten van deze informatie voor een mogelijk niet correct beeld in bezwaar pleiten. De informatie van de huisarts van 11 december 2023, de longarts van 29 augustus 2021 en de ouderengeneeskunde van 11 augustus 2021 leveren geen nieuwe inzichten op de medische situatie per datum in geding. Zowel de onderliggende medische problematiek (de gestelde diagnoses) als de ernst van deze problematiek komen overeen met het bij de in de heroverweging in bezwaar aangenomen ziektebeeld en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
11. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep is ingegaan op het medisch dossier, waaronder de brief van de longarts van 29 augustus 2021, de ontslagbrief van [zorginstelling] revalidatie van 11 augustus 2021 en het medicatieoverzicht van 8 november 2021. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan het rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiser zelf zijn klachten en belastbaarheid ervaart, is bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet doorslaggevend. Eiser heeft verder geen medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat hij meer beperkingen heeft. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
12. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiser geen zelfstandige beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat hij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Nu de medische beroepsgronden niet slagen en de rechtbank de juistheid van de medische beoordeling als uitgangspunt neemt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 4 mei 2023 heeft gemotiveerd waarom de functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden.
Conclusie
13. Gelet op het voorgaande heeft het Uwv terecht bepaald dat eiser met ingang van 10 maart 2022 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.