ECLI:NL:RBMNE:2024:4079

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
6 juli 2024
Zaaknummer
24/2505
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake griffierecht in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 mei 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, die niet bij naam is genoemd, heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De besluiten betroffen de definitieve vaststelling van de subsidie op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1). De minister heeft verzoeker meegedeeld dat het definitieve bedrag waarop hij recht heeft niet kan worden berekend, omdat hij geen aanvraag heeft ingediend. Hierdoor moet verzoeker de verstrekte voorschotten van € 1.878,- en € 1.938,- terugbetalen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat verzoeker het verschuldigde griffierecht van € 187,- niet tijdig heeft betaald. De griffier had verzoeker in een aangetekende brief van 5 april 2024 de gelegenheid gegeven om het griffierecht binnen twee weken te betalen, maar verzoeker heeft hier niet aan voldaan en heeft geen verontschuldiging voor het verzuim gegeven. Hierdoor kan de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordelen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De voorzieningenrechter heeft de beslissing genomen zonder zitting, conform artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2505

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de minister), namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de besluiten van de minister over de definitieve vaststelling van de subsidie op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1).
1.1.
Met de besluiten van 17 februari 2022 en 8 mei 2023 heeft de minister verzoeker meegedeeld dat het definitieve bedrag waarop verzoeker recht heeft niet kan worden berekend, omdat hij geen aanvraag heeft ingediend. De minister beslist dat verzoeker daarom de verstrekte voorschotten van € 1.878,- onderscheidenlijk € 1.938,- moet terugbetalen. Verzoeker heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Toetsingskader
2. Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
3. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet griffierecht betalen. [1] In een zaak als deze is het griffierecht € 187,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
Heeft verzoeker het griffierecht tijdig betaald?
3.1.
De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 5 april 2024 verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Verzoeker heeft het griffierecht niet op tijd betaald.
Is het niet tijdig betalen verontschuldigbaar?
3.2.
Verzoeker heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is geregeld in artikel 8:82 van de Awb in samenhang met artikel 8:41 van de Awb.