In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoekster, een B.V. die een ex-werknemer had, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 5 november 2019 een toerekeningsbeschikking afgegeven, waarbij het de Ziektewet-uitkering en uitvoeringskosten aan verzoekster toerekende. Verzoekster maakte hiertegen geen bezwaar. Echter, op 13 januari 2023 besloot het Uwv om de kosten van de Ziektewet-uitkering van de ex-werknemer op verzoekster te verhalen, wat verzoekster wel aanvechtte. Het bezwaar van verzoekster werd op 11 mei 2023 ongegrond verklaard, waarna verzoekster beroep instelde. De zitting voor deze zaak was gepland op 7 mei 2024, maar het Uwv trok op 1 mei 2024 de verhaalsbeschikking in, waarna verzoekster haar beroep introk en om proceskostenvergoeding vroeg. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek. Het Uwv was van mening dat de kosten voor rechtsbijstand niet vergoed moesten worden, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv verzoekster tegemoet was gekomen door de verhaalsbeschikking in te trekken. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen en het Uwv veroordeeld tot betaling van € 875,- aan verzoekster, alsook de vergoeding van het griffierecht van € 365,-.