ECLI:NL:RBMNE:2024:4247

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
UTR 23-3485
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving geluidsoverlast door vergunninghouder en herstelpoging door college van burgemeester en wethouders

In deze zaak hebben eisers, wonende in [woonplaats], een handhavingsverzoek ingediend tegen de vergunninghouder, [vergunninghouder], die activiteiten uitvoert op het perceel [perceel 1] in [plaats]. De eisers ervaren geluidsoverlast door het handelen zonder vereiste vergunning. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak het college van burgemeester en wethouders de gelegenheid gegeven om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Het college heeft een geluidsrapport van de Omgevingsdienst regio Utrecht (Odru) overgelegd, waaruit blijkt dat de geluidsoverlast in de avond- en nachtperiode is opgelost. De rechtbank heeft de zienswijzen van eisers en vergunninghouder in overweging genomen en geoordeeld dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan naar de geluidsbelasting. De rechtbank concludeert dat de metingen van de Odru niet de overschrijding van de geluidsnormen bevestigen, en dat de correctie voor gevelreflectie niet is toegepast. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Het college moet het griffierecht aan eisers vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3485-E

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2] ,
[eiser 3] ,
[eiser 4] ,
allen uit [woonplaats] , eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats], verweerder
(gemachtigde: O.J. Klooster).

Als derde-partij neemt aan het geding deel:

[vergunninghouder]uit [vestigingsplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. N. van Zanten-Engering).

Inleiding

Deze zaak gaat om het handhavingsverzoek van eisers tegen de activiteiten van vergunninghouder op het perceel [perceel 1] in [plaats] (het perceel). Het handhavingsverzoek betreft het handelen zonder vereiste vergunning waardoor met name geluidsoverlast wordt ervaren.
In de tussenuitspraak van 21 december 2023 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
In de tweede tussenuitspraak van 3 januari 2024 (de verlengingsuitspraak) heeft de rechtbank de termijn die zij het college heeft gegeven om de gebreken te herstellen, verlengd tot 1 maart 2024.
Op 28 februari 2024 heeft het college de rechtbank bericht op welke wijze hij het gebrek in het bestreden besluit heeft hersteld en heeft daarbij een door de Omgevingsdienst regio Utrecht (Odru) opgesteld geluidsonderzoek overgelegd.
Eisers hebben op 12 maart 2024 en 1 april 204 hun zienswijzen gegeven. Vergunninghouder heeft op 27 maart 2024 en 11 april 2024 haar zienswijzen gegeven. Het college heeft daarop met een brief op 25 april 2024 gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum het handhavingsverzoek is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [1]
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
3. Nadat de rechtbank het onderzoek heeft gesloten heeft vergunninghouder een nader stuk ingediend. De rechtbank ziet in hetgeen vergunninghouder heeft ingebracht geen reden om het onderzoek te heropenen.
Tussenuitspraak
4. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de door eisers ervaren geluidsoverlast om als zorgvuldige en onderbouwde basis van het bestreden besluit te dienen. De rechtbank heeft aanleiding gezien om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Om het gebrek te herstellen, moest het college binnen acht weken een nader onderzoek doen naar de geluidsbelasting door middel van feitelijke metingen dan wel, indien dat niet mogelijk zou zijn, dit nader te onderbouwen. Daarbij moest aandacht worden besteed aan de overwegingen een aanwijzingen zoals opgenomen in de tussenuitspraak.
5. Het college heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het gebrek te herstellen. De rechtbank zal beoordelen of het college daarin is geslaagd, en zal de zienswijzen van eisers en vergunninghouder en de reactie daarop van het college daarbij betrekken.
Herstelpoging van het college
6. Het college heeft toegelicht dat hij de Odru verzocht heeft het geluid bij eisers te meten. De Odru heeft zijn bevindingen vastgelegd in het rapport ‘Geluidsonderzoek [vergunninghouder] [perceel 1] [plaats] ’ van 13 februari 2024 (het rapport). In de periode van 16 januari 2024 tot en met 20 januari 2024 is een onbemand onderzoek en op 1 februari 2024 een bemand onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de achtergevel van de woning aan de [perceel 2] in [plaats] . Uit het rapport is het college gebleken dat er in de avond- en nachtperiode geen werkzaamheden worden verricht. De eerder geconstateerde overschrijding van het maximale geluidniveau in de avond- en nachtperiode van 12 dB(A) lijkt daarmee opgelost, waardoor een groot knelpunt van eisers lijkt te zijn weggenomen. Ook volgt uit het rapport dat de grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet wordt overschreden. Wel volgt uit de meetresultaten dat tijdens de onbemande meting vier keer een overschrijding van de norm van 70 dB(A) voor piekgeluiden is waargenomen. Tijdens de bemande meting is geen overschrijding van de norm voor piekgeluiden geconstateerd. De Odru heeft de hoogste geregistreerde maximale geluidsniveaus in de volgende tabel weergegeven.
Overdag zijn de maximale geluidniveaus niet van toepassing op laad- en losactiviteiten. [2] Omdat de overschrijding van de norm alleen tijdens de onbemande meting is waargenomen kan niet met zekerheid worden vastgesteld of sprake is van laad- en losactiviteiten. Het college concludeert dat het aannemelijk is dat vergunninghouder aan de geluidnormen kan voldoen. Dit volgt uit zowel uit het rapport van de Odru als het akoestische rapport van vergunninghouder van 27 oktober 2023. In de dagperiode zullen er overschrijdingen voorkomen door het laden en lossen. Deze overschrijdingen zijn beperkt en vrijgesteld van het maximale geluidniveau. Het college vindt dat zijn besluitvorming hiermee voldoende is onderbouwd.
Zienswijzen op de herstelpoging
7. Eisers lezen in het rapport van de Odru een bevestiging van hun standpunt dat de geluidsnormen dagelijks worden overschreden. En niet alleen door de van de geluidsnormen vrijgestelde laad- en losactiviteiten. In de drie dagen van metingen worden er vier overschrijdingen geconstateerd. Hiermee wordt volgens eisers bevestigd dat de mobiele kraan nagenoeg voortdurend de geluidsnormen overschrijdt. Eisers wijzen er verder op dat bij drie van de vier overschrijdingen geen vrachtwagengeluiden zijn gemeten. Als er geen vrachtwagen klaar staat, kan er geen sprake zijn van laad- of loswerkzaamheden. Eisers zijn daarom van mening dat het college de zorgvuldigheid- en motiveringsgebreken niet heeft hersteld. Het standpunt van het college dat het bedrijf aan de geluidsnormen
kanvoldoen is volgens eisers nietszeggend. Het is juist relevant of het bedrijf aan de geluidsnormen voldoet. Het college accepteert hiermee de resultaten van de metingen niet, zo voeren eisers aan.
8. Vergunninghouder bevestigt het standpunt van het college dat het aannemelijk is dat aan de geluidnormen wordt voldaan. Uit het rapport volgt dat er in de dagperiode vier (minimale) overschrijdingen zijn geconstateerd van piekgeluiden. Vergunninghouder wijst erop dat de Odru bij deze toetsing ten onrechte geen gevelreflectie-correctie van 3 dB(A) heeft toegepast. Als deze wel wordt meegenomen is éénmalig een geringe overschrijding gemeten, die gerelateerd is aan laad- en losactiviteiten. De overige piekgeluiden liggen na toepassing van de gevelreflectie-correctie op of zelfs onder de normwaarde van 70 dB(A).
9. Eisers stellen zich vervolgens op het standpunt dat de gevelreflectie-correctie niet moet worden toegepast en dat dit door de Odru wordt bevestigd. Vergunninghouder blijft van mening dat de gevelreflectie-correctie wel moet worden toegepast en verwijst hiervoor naar de bevestiging van dit standpunt zoals gegeven door de helpdesk informatiepunt Leefomgeving en het RIVM.

Reactie van het college op de zienswijzen

10. Het college heeft de reacties voorgelegd aan de Odru. De Odru is van mening dat de correctie voor de gevelreflectie niet moet worden toegepast bij het meten van piekgeluid. Het rapport hoeft niet gewijzigd te worden. Het college blijft bij zijn conclusie.

Beoordeling door de rechtbank

11. De rechtbank is van oordeel dat het college met het laten uitvoeren van de geluidsmeting door de Odru heeft voldaan aan de herstelpoging. In de avond- en nachtperiode worden geen werkzaamheden gemeten en is er dus ook geen sprake van geluidsoverlast. In de dagperiode wordt de grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet overschreden. Er is in de meetperiode vier keer een overschrijding van de norm van 70 dB(A) voor piekgeluiden geconstateerd. De rechtbank acht het, gelet op de vermelding dat een wegrijdende vrachtwagen en een naar zijn parkeerplaats rijdende kraan worden gehoord, aannemelijk dat de op 17 januari 2024 om 09:17 uur gemeten piekgeluiden veroorzaakt zijn door laad- en losactiviteiten. Deze meting laat de rechtbank dan ook buiten beschouwing.
11. Ten aanzien van de overige gemeten piekgeluiden is de vraag aan de orde of er een gevelreflectie-correctie op de meetwaarden van de Odru moet worden toegepast. De Odru (en het college in navolging daarvan) stelt zich op het standpunt dat dit niet hoeft bij het meten van het maximale geluidniveau LAmax. Dit omdat bij het meten van het maximale geluidniveau in de meterstand ‘fast’ het geluid van reflectie van de gevel niet wordt gemeten, omdat de meter steeds kortstondig het geluid meet. De Odru meent dat dit ook volgt uit de handleiding meten en rekenen industrielawaai (HMRI) en dat uit de Omgevingsregeling niets anders volgt.
13. De rechtbank is het hiermee niet eens. Uit het rapport volgt dat de metingen zijn verricht op twee meter afstand van de achtergevel van de woning. Volgens artikel 2.5.1 van de HMRI wordt in de regel het invallende geluidsniveau gemeten. [3] Dat wil zeggen het geluidsniveau zonder eventuele bijdrage van reflecties van een achter het meetpunt gelegen reflecterend oppervlak (gevel). [4] Als reflectie van het geluid op de achterliggende gevel is meegenomen in geluidsmetingen, moeten volgens de HMRI de metingen in dat geval voor gevelreflectie worden gecorrigeerd. Gelet op de ligging van het meetpunt ten opzichte van de woning, bestaat aanleiding voor het oordeel dat gevelreflectie is meegenomen bij de geluidsmetingen en ten onrechte geen correctie vanwege gevelreflectie heeft plaatsgevonden. [5] Dat, zoals de Odru benadrukt, in artikel 7.3.5 van de HMRI voor de bepaling van het maximale geluidsniveau alleen over de toepassing van een meteocorrectieterm wordt gesproken, overtuigt de rechtbank er niet van dat niet ook een correctie voor gevelreflectie moet worden toegepast. De rechtbank vindt hiervoor steun in artikel 4.4.3 van de sinds 1 januari 2024 geldende Omgevingsregeling. Dit artikel is het equivalent van artikel 7.3.5 van de HMRI, maar hieraan is toegevoegd: ‘Het maximale geluidniveau heeft gelijk als het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau betrekking op het invallende geluid (zie paragraaf 4.4.1)’. Uit paragraaf 4.4.1 van de Omgevingsregeling volgt dat, tenzij uitdrukkelijk anders gespecificeerd, het niveau van het invallend geluid (dus zonder bijdrage van reflectie tegen een achterliggende gevel) wordt bepaald. Als het meetpunt direct vóór een gevel is gesitueerd, wordt op het gestandaardiseerde immissieniveau
Lieen procedurele gevelcorrectieterm Cg van 3 dB in mindering gebracht om het invallende geluid te bepalen. Nu de rechtbank niet is gebleken dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om hiermee af te wijken van de HMRI, gaat de rechtbank ervan uit dat de correctie voor gevelreflectie van 3 dB ook onder de HMRI noodzakelijk is. Dat betekent dat de Odru bij de meting deze correctie had moeten toepassen. Uit de door vergunninghouder overgelegde correspondentie blijkt dat ook het RIVM en het Informatiepunt Leefomgeving deze mening zijn toegedaan. Daarnaast blijkt uit een uitspraak van deze rechtbank van 29 juli 2019 [6] dat ook de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) bij piekgeluiden een gevelreflectie-correctie juist acht.
13.1
De gemeten piekwaarden zijn na gevelreflectiecorrectie als volgt:
Meting Odru
Gemeten Lmax
Lmax na gevelreflectie-correctie (3 dB)
Opmerking
18-01-2024, 10:23 uur
70,8 dB (A)
67,8 dB (A)
Er wordt gesleuteld. Geen voertuigen hoorbaar. Geen overschrijding
18-01-2024, 10:34 uur
72,6 dB (A)
69,6 dB (A)
Er wordt gesleuteld. Geen voertuigen hoorbaar. Geen overschrijding
18-01-2024, 12:35 uur
73,2 dB (A)
70,2 dB (A)
Kraan hoorbaar, geen vrachtwagen, mogelijk gerelateerd aan laden/lossen. Geringe overschrijding
13.2
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van (noemenswaardige) overschrijding van de norm voor geluidspieken. Bovendien is niet uitgesloten dat bij de laatste meting wel sprake is geweest van laad- en losactiviteiten, waardoor deze meting alsdan buiten beschouwing zou moeten worden gelaten.

Conclusie en gevolgen

14. De rechtbank is van oordeel dat het college de in de tussenuitspraak van 21 december 2023 geconstateerde gebreken met het geluidsrapport van de Odru heeft hersteld. Het college heeft alles overziend mogen afzien van handhavend optreden tegen de door eisers ervaren geluidsoverlast.
14. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het college in zijn reactie op de tussenuitspraak van 21 december 2023 en in de daarna gevoerde correspondentie de gebreken heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Dit volgt uit artikel 2.17, lid 1, aanhef en onder b van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
3.Dit volgt overigens ook uit artikel 6.6 van de Omgevingsregeling.
4.Zie ook de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening 1998, p. 31.
5.De rechtbank verwijst ook naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2038.
6.Uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 29 juli 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:3627.