ECLI:NL:RBMNE:2024:4308

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
16/167873-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor artikel 6 Wegenverkeerswet en veroordeling voor artikel 5 Wegenverkeerswet wegens verontschuldigbare onmacht

Op 18 juli 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 september 2021 in Maarssen betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, die ten tijde van het ongeval psychotisch ontregeld was door een schizofrenieforme stoornis, werd primair beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, in strijd met artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). De officier van justitie stelde dat het rijgedrag van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig was, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van verontschuldigbare onmacht.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte gevaarlijk rijgedrag vertoonde door een dubbele doorgetrokken streep te overschrijden en een tegemoetkomende motorrijder te rammen, zijn psychische toestand op het moment van het ongeval hem niet zodanig verweten kon worden dat er sprake was van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in een verontschuldigbare onmacht verkeerde, waardoor hij niet volledig verantwoordelijk kon worden gehouden voor zijn daden.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar verklaarde het subsidiair ten laste gelegde feit, het veroorzaken van gevaar op de weg in strijd met artikel 5 WVW, wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 500,- met een proeftijd van één jaar, zonder ontzegging van de rijbevoegdheid, rekening houdend met zijn psychische toestand en het tijdsverloop sinds het ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/167873-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1996] te [geboorteplaats] (Syrië),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] te [woonplaats]
(hierna te noemen: verdachte).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.M.L. Kalsbeek en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.G.J. Booij, advocaat te Vleuten, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
primair (artikel 6 Wegenverkeerswet)
op 3 september 2021 te Maarssen als bestuurder van een auto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, door: niet rechts te houden, een doorgetrokken streep te overschrijden, een auto in te halen, op de rijbaan van het tegemoetkomend verkeer te rijden en toen tegen een hem tegemoetkomende motorrijder ( [slachtoffer] ) te botsen waardoor die motorrijder zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen (gebroken nekwervels, gebroken scheenbeen, gebroken linker arm);
subsidiair (artikel 5 Wegenverkeerswet)
op 3 september 2021 te Maarssen als bestuurder van een auto zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar en/of hinder op de weg werd veroorzaakt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde, te weten overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het rijgedrag van verdachte als ‘aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend’ moet worden beschouwd voor wat betreft de mate van schuld van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde (artikel 6 Wegenverkeerswet) en heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde (artikel 5 WVW) bewezen kan worden verklaard. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de psychische toestand van verdachte op het moment van het ongeval dermate slecht was dat zijn gedrag en het ontstaan van het ongeval hem (in het geheel) niet te verwijten valt, waardoor geen sprake kan zijn van ‘schuld’ in de zin van artikel 6 WVW.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het ongeval
Op 3 september 2021 omstreeks 20:15 uur vond er een ongeval plaats tussen een personenauto (een Chevrolet Matiz, met verdachte als bestuurder) en een motor (BMW, met [slachtoffer] als bestuurder) op de Straatweg (ter hoogte van perceel [perceel] ) te Maarssen. De auto kwam uit de richting van Utrecht. Op een gegeven moment haalde verdachte een auto in die voor hem reed en begaf hij zich op de rijbaan voor het tegengestelde verkeer. Op die andere rijbaan reed op dat moment uit de richting van Maarssen een motor. Een frontale botsing volgde. De bestuurder van de motor werd zwaargewond afgevoerd naar het ziekenhuis. [2]
Toedracht en oorzaak
Uit de Verkeersongevallenanalyse volgt dat verdachte bezig was met een inhaalmanoeuvre en daarvoor op de rijstrook voor het tegengestelde verkeer reed. De oorzaak van het ongeval ligt bij de bestuurder van de auto, verdachte. Ter plaatse is het niet toegestaan om andere voertuigen in te halen. Dit wordt door middel van een dubbele doorgetrokken streep kenbaar gemaakt. Verdachte heeft de keuze gemaakt om toch een voertuig in te halen en is tijdens deze inhaalmanoeuvre frontaal tegen de motorrijder gebotst. [3]
Letsel
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft als gevolg van het ongeval het volgende letsel opgelopen, bestaande uit:
Verbogen en gebroken nekwervels (C4 en C5 verhaking met fractuur facetgewricht), een scheur in een bloedvat aan de achterkant van de nek (dissectie a. vertebralis), een gebroken (rechter) scheenbeen (tibiaschachtfractuur rechts), een gebroken (linker) pols (radiusfractuur links) en weefselscheuring in het scheenbeen (laceratie pretibiaal). [4] [slachtoffer] is acht dagen opgenomen geweest in het Universitair Medisch Centrum (UMC) Utrecht en heeft diverse operaties ondergaan, waaronder een operatie waarbij een pin is geplaatst in zijn rechter scheenbeen en een operatie waarbij een plaat-schroef is geplaatst in zijn linker pols. [5]
4.3.2
Bewijsoverweging
Kwalificatie: artikel 6 of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW)
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of er sprake is van een overtreding van artikel 6 WVW of van artikel 5 WVW.
In artikel 6 WVW is – kort gezegd - strafbaar gesteld het zich zodanig gedragen dat een aan zijn
schuldte wijten verkeersongeval plaatsvindt met de dood of zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Overtreding van artikel 6 WVW is een misdrijf. In artikel 5 WVW is strafbaar gesteld het veroorzaken van gevaar of hinder op de weg. In artikel 5 WVW is het ernstige gevolg niet als (strafverzwarend) bestanddeel opgenomen. Overtreding van artikel 5 WVW is een overtreding.
In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW dient te worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden, dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het juridische begrip ‘schuld’ in het kader van artikel 6 WVW houdt in dat voor de strafbaarheid
tenminstesprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Er wordt onderscheid gemaakt tussen: aanmerkelijke schuld, ernstige schuld en zeer hoge mate van schuld.
Op grond van vaste jurisprudentie gaat het bij de vaststelling of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
In zijn algemeenheid kan niet worden gesteld dat één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voor ‘schuld’ is dus meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid die van een normaal oplettende verkeersdeelnemer mag worden verwacht. Verder kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Met inachtneming van het hiervoor omschreven juridisch kader overweegt de rechtbank ten aanzien van de schuld van verdachte als volgt.
Verdachte reed op een rijbaan verdeeld in twee rijstroken: één voor heengaand verkeer en één voor teruggaand verkeer. Tussen deze rijstroken was sprake van een dubbel doorgetrokken witte streep die op sommige plekken onderbroken was. Verdachte heeft op enig moment besloten om de auto voor hem in te halen. Hiervoor is hij links van zijn rijstrook gegaan, over de dubbel doorgetrokken streep (die op sommige plekken onderbroken was) heen gegaan, en op de weghelft van het tegengestelde verkeer gaan rijden. Verdachte besloot tot de inhaalmanoeuvre zonder dat daarvoor aanleiding was en zonder voldoende ruimte te hebben om uit te wijken gezien de verhoogde afscheiding van de rijstrook met het fietspad. De hem tegemoetkomende motorrijder kon hij dan ook niet ontwijken waardoor verdachte die frontaal heeft aangereden.
Uit de hierboven genoemde gedragingen, hoe gevaarlijk die ook zijn, volgt echter niet zonder meer dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor moet zoals hiervoor weergegeven niet alleen sprake zijn van gevaarlijk/onvoorzichtig rijgedrag, maar het moet gaan om een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Uit de jurisprudentie volgt dat als er omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk zijn geworden dat het handelen verdachte niet kan worden verweten, bijvoorbeeld als de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde, dat dan van schuld in de zin van artikel 6 WVW geen sprake is. [6]
Pro Justitia rapport: psychose
Uit het Pro Justitiarapport van 14 februari 2024, opgemaakt door M. van Berkel, psychiater, volgt dat bij verdachte een schizofrenieforme stoornis is vastgesteld die aanwezig was in de periode van het tenlastegelegde, waardoor hij ten tijde van het ten laste gelegde feit fors maniform psychotisch ontregeld was.
Een direct verband tussen het ten laste gelegde en de floride psychotische en manische symptomen is niet goed te leggen, omdat verdachte in zijn verklaring geen blijk geeft van een psychotisch gekleurde redenering om de auto in te halen. Wel waarschijnlijk is dat er door de ernst van de symptomen bij verdachte sprake was van overzichtsverlies en vermindering van de impulscontrole. Als gevolg hiervan had verdachte zeer waarschijnlijk nog maar weinig grip op zijn handelen en geen goed inzicht in de relatie tussen oorzaak en gevolg. Daarnaast had verdachte al drie nachten niet geslapen, hetgeen zijn functioneren zeer vermoedelijk nog verder deed verslechteren. Het is niet ondenkbaar dat de symptomen dermate ernstig waren ten tijde van het ten laste gelegde dat verdachte als ontoerekeningsvatbaar beschouwd zou moeten worden, maar omdat de ernst van de maniform psychotische symptomen niet meer goed te onderzoeken is, kan een verdergaand verband niet volledig onderbouwd worden. Duidelijk is wel dat de stoornis het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde en de deskundige adviseert daarom om verdachte het ten laste gelegde feit (in ieder geval) in (sterk) verminderde mate toe te rekenen.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde (artikel 6 WVW) en bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde (artikel 5 WVW)
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat weliswaar sprake is geweest van een gevaarlijke gedraging van verdachte, maar dat deze gedraging, gelet op zijn psychische toestand, hem niet zodanig verweten kan worden dat sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De rechtbank overweegt daartoe dat aannemelijk is geworden dat verdachte ten tijde van het ongeval in een verontschuldigbare overmacht situatie verkeerde, omdat hij ten gevolge van een psychische stoornis nog maar weinig grip had op zijn handelen en geen goed inzicht had in de relatie tussen oorzaak en gevolg. De gevaarlijke gedragingen kunnen hem daarom maar in beperkte mate worden verweten.
Verdachte heeft gelet op het bovenstaande geen schuld gehad aan het verkeersongeval zoals bedoeld in artikel 6 WVW, maar heeft wel gevaar op de weg veroorzaakt als bedoeld in artikel 5 WVW. De rechtbank zal daarom verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreken en het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaren.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
subsidiair
op 3 september 2021 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de openbare weg, de Straatweg,
- niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden,
- een (dubbele) doorgetrokken streep heeft overschreden,
- ( vervolgens) een voor hem, verdachte, rijdende auto in heeft gehaald zonder zich er voldoende van te vergewissen of hij daar voldoende ruimte voor had,
- op een gedeelte van de rijbaan heeft gereden dat bestemd is voor tegemoetkomend verkeer, en
- ( vervolgens) op dat weggedeelte tegen een hem tegemoetkomende motorfiets is gebotst, waarbij letsel aan [slachtoffer] is ontstaan en schade aan goederen is toegebracht, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit.
Zoals hiervoor bij de bespreking van het Pro Justitia rapport is overwogen, kan niet worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het ongeval volledig ontoerekeningsvatbaar was. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard. De rechtbank neemt het advies van de deskundige over en zal bij de strafoplegging rekening houden met hetgeen de psychiater heeft geadviseerd over de mate van toerekenbaarheid van het feit aan verdachte.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf van 30 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 15 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, onder de algemene voorwaarden.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een ontzegging
van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 2 maanden geheel
voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar onder de algemene voorwaarden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen verweer gevoerd tegen de strafeis van de officier van justitie voor zover het betreft een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren. De raadsman heeft wel bezwaar gemaakt tegen de gevorderde ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen. Hij meent dat een dergelijke ontzegging niet adequaat en niet noodzakelijk is, gelet op het tijdsverloop en de omstandigheid dat geen sprake is van recidivegevaar.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt waarbij een ander, [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, bestaande uit meerdere fracturen waaronder een gebroken nek. Dit heeft meerdere operaties tot gevolg gehad, een langer verblijf in het ziekenhuis, en een (zeer) langdurige hersteltraject, terwijl het slachtoffer naar verwachting de rest van zijn leven met de geplaatste pinnen in zijn lijf zal moeten leven. De gevolgen voor [slachtoffer] zijn groot, nu hij nog steeds pijn en belemmeringen ervaart in zijn dagelijks leven als gevolg van het letsel dat hij heeft opgelopen.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 mei 2024 waaruit blijkt dat verdachte een blanco strafblad heeft.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het hiervoor beschreven Pro Justitia rapport van 14 februari 2024. Uit dit rapport volgt dat bij verdachte ten tijde van het ongeval sprake was van een schizofrenieforme stoornis. De psychiater heeft geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over en houdt daarmee in strafverminderende zin rekening.
Uit het rapport volgt voorts dat voor de stoornis geldt dat deze ten tijde van het onderzoek volledig in remmissie is en dat verdachte een goed ziektebesef en enig ziekte-inzicht heeft. Ook is gebleken dat verdachte goed reageert op de ingezette behandeling (medicatie), zodat de verwachting is dat bij een eventueel recidief psychotisch toestandsbeeld zijn gedrag niet opnieuw dermate uit de hand zal lopen als ten tijde van het ten laste gelegde het geval was. De inschatting is dat er op dit moment geen interventie nodig is. Verdachte functioneert zonder behandeling stabiel en heeft geen symptomen.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het Reclasseringsrapport van 16 januari 2024, opgemaakt door T. Rook, reclasseringswerker. Uit dit rapport volgt dat de reclassering het risico op recidive inschat als laag. Verdachte heeft zijn leven goed op orde. De reclassering ziet geen aanleiding voor interventies of toezicht en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de (proces)houding van verdachte. Vanaf het begin heeft verdachte meegewerkt aan het onderzoek en ter terechtzitting heeft verdachte spijt betuigd en verklaard over de last van het leed dat hij bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Deze spijtbetuiging en lastervaring kwamen de rechtbank authentiek over.
De straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank houdt daarnaast in strafverminderende zin rekening met het aanzienlijke tijdsverloop. Het ongeval dateert van 3 september 2021 en is dus inmiddels ruim tweeëneenhalf jaar geleden. Verdachte is na het ongeval niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen.
De rechtbank zal daarom aan verdachte geen ontzegging van de rijbevoegdheid meer opleggen, ook niet in voorwaardelijke zin.
Al het voorgaande in aanmerking nemende, acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke geldboete van € 500,- met een proeftijd van één jaar passend en geboden. Deze straf is lager dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en
  • 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 (tien) dagen;
- bepaalt dat de geldboete
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 1 (één) jaarvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Jadib, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. N.P.J. Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.S. Wijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juli 2024.
mr. I. Jadib is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 september 2021 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Straatweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- niet zoveel mogelijk rechts te houden,
- ( vervolgens) een (dubbele) doorgetrokken streep te overschrijden,
- ( vervolgens) een voor hem, verdachte, rijdende auto in te halen zonder zich er voldoende van te vergewissen of hij daar voldoende ruimte voor had,
- ( vervolgens) op een gedeelte van de rijbaan te rijden dat bestemd is voor tegemoetkomend verkeer, en/of
- ( vervolgens) op dat weggedeelte tegen een hem tegemoetkomende motorfiets te botsen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een of meerdere gebroken en/of verschoven nekwervels,
- een gebroken scheenbeen, en/of
- een gebroken (linker)arm,
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 september 2021 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de openbare weg, de Straatweg,
- niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden,
- ( vervolgens) een (dubbele) doorgetrokken streep heeft overschreden,
- ( vervolgens) een voor hem, verdachte, rijdende auto in heeft gehaald zonder zich er voldoende van te vergewissen of hij daar voldoende ruimte voor had,
- ( vervolgens) op een gedeelte van de rijbaan heeft gereden dat bestemd is voor tegemoetkomend verkeer, en/of
- ( vervolgens) op dat weggedeelte tegen een hem tegemoetkomende motorfiets is gebotst, waarbij letsel aan personen (te weten: [slachtoffer] ) is ontstaan en/of schade aan goederen is toegebracht, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders vermeld zijn deze processen-verbaal als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van 8 mei 2022, genummerd PL0900-2022125079 (Einddossier), opgemaakt door de politie Midden-Nederland, ongenummerd. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.
2.Een proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse van 23 februari 2022, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de Forensische Opsporing (p. 3 van 27 van het rapport) in combinatie met een proces-verbaal aanrijding misdrijf van 8 mei 2022.
3.Een proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse van 23 februari 2022, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de Forensische Opsporing (p. 25 van 27 van het rapport).
4.Een geschrift, inhoudende een brief van dr. [A] , chirurg, van 25 januari 2022, als bijlage behorend bij een brief van het UMC Utrecht van 21 februari 2022.
5.Een geschrift, inhoudende een overzicht ‘operaties’ betreffende periode 3 september 2021 t/m 21 september 2021, als bijlage behorend bij een brief van het UMC Utrecht van 10 december 2021.
6.Arrest van de Hoge Raad van 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822.