Overwegingen
1. Eiser heeft de ziekte van [naam] . Verweerder heeft informatie van de politie ontvangen waaruit blijkt dat eiser op 6 maart 2022 afwijkend rijgedrag vertoonde. Dit afwijkende gedrag betrof het slingerend en langzaam rijden. Daarnaast reageerde eiser de eerste keer niet op stopsignalen van de politie. Naar aanleiding van afwijkend rijgedrag is eiser een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd. Voor de beoordeling van zijn rijgeschiktheid is eiser op 27 augustus 2022 onderzocht door een keurend arts, een neuroloog. De neuroloog heeft de bevindingen van zijn onderzoek neergelegd in het rapport van 27 augustus 2022. De neuroloog heeft in zijn rapport geconcludeerd dat sprake is van zowel motorische als cognitieve stoornissen. De neuroloog heeft geadviseerd om eiser, afhankelijk van een positief resultaat van een rijtest geschikt te verklaren met een termijnbeperking van drie jaar.
2. Eiser heeft vervolgens een rijtest afgelegd in het bijzijn van een deskundige op het gebied van praktische rijgeschiktheid van het CBR, ook wel de B-examinator genoemd. Deze B-examinator heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 18 november 2022. De B-examinator heeft geconcludeerd dat er sprake is van een voldoende rijtest, waarbij is opgemerkt dat het bedienen van de koppeling niet voldoet.
3. Op basis van het rapport van de neuroloog en de bevindingen van de B-examinator heeft verweerder met het primaire besluit aan eiser een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorvoertuigen van categorie B verstrekt met een termijnbeperking van één jaar, tot en met 18 november 2023. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. In het bestreden besluit motiveert verweerder de termijnbeperking door te verwijzen naar de afgelegde rijtest. Deze beschrijft verweerder als een ‘marginale rijtest’.
4. Eiser is het niet eens met de termijnbeperking van één jaar. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder zich niet op het rapport van de neuroloog en de B-examinator heeft mogen baseren en dat om die reden sprake is van onzorgvuldige besluitvorming en een motiveringsgebrek. Allereerst is het rapport van de neuroloog volgens eiser onduidelijk omdat alleen gebruik wordt gemaakt van medische termen. Uit het rapport blijkt niet wat de medische termen betekenen en welke invloed het heeft op zijn geschiktheid om het rijbewijs te mogen behouden. Daarnaast stelt eiser dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn omstandigheden. Eiser heeft de rijstest moeten afleggen in een schakelauto, terwijl hij normaliter in een automaat rijdt. Dit verklaart dan ook waarom het koppelen niet soepel ging. Eiser is van oordeel dat de medische gegevens opgenomen in het rapport van de examinator geen reden geeft om te twijfelen aan de rijgeschiktheid en dat de rapporteurs de kennis van hun vakgebied overschrijden.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Op zitting is gebleken dat het geschil zich beperkt tot de termijnbeperking en dat de conclusies van de neuroloog niet in geschil zijn. De rechtbank beperkt zijn toetsing dan ook tot de termijnbeperking. Verweerder heeft de termijnbeperking gebaseerd op het verslag van de rijtest die is afgenomen door een deskundige op het gebied van praktische rijgeschiktheid van het CBR.
7. In het verslag van de rijtest staat onder andere het volgende: “Algemene observaties of bevindingen. Voldoende rijtest in een automaat, de automaat is geïndiceerd ter vermindering van de rijtaken. Alle extremiteiten zijn overbeweegelijk. De besturing is voldoende, betrokkene is stuurvast. De pedaalbediening in een automaat is voldoende. Betrokkene heeft wel wat meer tijd nodig voor het uitvoeren van de rijtaken echter dit is voldoende. Betrokkene is voldoende alert en reageert goed op het overige verkeer. Gezien de matige rijtest advies KG 1 jaar en bij vernieuwing opnieuw een rijtest.”
8. Partijen zijn het er over eens dat de examinator de rijtest van eiser heeft afgenomen in een schakelauto.
9. Het is vaste jurisprudentie dat verweerder zich op grond van artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan moet vergewissen dat het rapport zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk niet tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is.
10. De rechtbank is van oordeel dat het rapport van de B-examinator onvoldoende concludent is of in de wijze van totstandkoming gebreken vertoont. In het rapport wordt gesproken over een rijtest die voldoende is, terwijl de B-examinator tot de conclusie komt dat er sprake is van een matige rijtest, waardoor een termijnbeperking van één jaar wordt geadviseerd. Daarnaast staat in het rapport dat gereden is in een auto met een automaat, terwijl op de zitting is gebleken dat er is gereden met een schakelauto. Uit het verslag blijkt verder niet dat eiser gewoonlijk in een auto met een automaat rijdt en wat dat betekent voor de keuze om een termijnbeperking van een jaar op te leggen. Verweerder heeft op zitting over deze tegenstrijdigheden in het deskundigenrapport geen verklaring kunnen geven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee niet voldaan aan zijn vergewisplicht zoals bedoeld in artikel 3:9 van de Awb.
11. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het rapport van de B-examinator inhoudelijk tegenstrijdig en niet concludent is en dat verweerder zijn besluitvorming daarom niet op dat deskundigenrapport heeft mogen baseren. Daarbij gaat de rechtbank er overigens van uit dat verweerder met de omschrijving ‘marginale rijtest’ in het bestreden besluit hetzelfde bedoelt als de deskundige met ‘matige rijtest’. Het bestreden besluit is daarom niet zorgvuldig voorbereid en berust niet op een deugdelijke motivering.
12. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Verweerder kan het motiveringsgebrek herstellen door het bestreden besluit aanvullend te motiveren (bijvoorbeeld op basis van een nader rapport van de deskundige op het gebied van praktische rijgeschiktheid), ofwel door een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen (met intrekking van het bestreden besluit). In beide gevallen zal verweerder de overwegingen in deze uitspraak in acht moeten nemen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
13. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
14. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.