In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen de hoogte van de WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres] in [plaats 2]. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 107.000,- per waardepeildatum 1 januari 2020, wat geldt voor het belastingjaar 2021. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde D.A.N. Bartels, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de online zitting op 25 maart 2024 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde voldoende heeft onderbouwd met het eigen aankoopcijfer van € 100.000,- en vergelijkingen met andere panden. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd voor haar stelling dat de waarde te hoog is vastgesteld. Daarnaast heeft eiseres verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn niet is overschreden, omdat de vertraging voornamelijk te wijten is aan de beschikbaarheid van de gemachtigde van eiseres. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.