ECLI:NL:RBMNE:2024:4365

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
UTR 24/1015
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar

In deze zaak heeft verzoekster, die een beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar, verzocht om vergoeding van haar proceskosten. Verzoekster had op 16 februari 2024 beroep ingesteld omdat de Belastingdienst/Toeslagen niet tijdig had beslist op haar bezwaar van 21 april 2023 tegen de lichte toets compensatie kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst heeft op 12 maart 2024 alsnog een besluit genomen op het bezwaar van verzoekster, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en om proceskostenvergoeding heeft gevraagd.

De rechtbank heeft het verzoek op 20 juni 2024 behandeld. De rechtbank overweegt dat als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet betalen. In dit geval heeft de Belastingdienst verzoekster in zijn besluit van 12 maart 2024 bericht dat zij recht heeft op een bedrag van € 30.000,- in het kader van de Catshuisregeling.

De rechtbank concludeert dat verzoekster geen redelijk doel diende met het indienen van het beroep, aangezien zij het maximale bedrag van € 30.000,- al had ontvangen. De rechtbank oordeelt dat verzoekster oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van het rechtsmiddel en ziet geen aanleiding om de Belastingdienst te veroordelen in de proceskosten van verzoekster. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1015

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Verzoekster heeft beroep ingediend op 16 februari 2024 omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 21 april 2023 tegen de lichte toets compensatie kinderopvangtoeslag.
Verweerder heeft op 12 maart 2024 alsnog een besluit genomen op het bezwaar van verzoekster. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
De rechtbank heeft het verzoek op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoekster) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift moet betalen
.Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
2. Verweerder heeft verzoekster in zijn besluit van 12 maart 2021 bericht dat zij een geslaagd beroep kan doen op de Cathuisregeling (lichte toets) en dus aanspraak kan maken op een bedrag van € 30.000,- . Verzoekster heeft (pas) op 21 april 2023 bezwaar gemaakt tegen dit besluit van 21 april 2021. Omdat verweerder niet op tijd op het bezwaar heeft beslist, heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar bezwaarschrift.
3. Op 12 maart 2024 heeft verweerder alsnog beslist op het bezwaarschrift van verzoekster. In dit besluit heeft verweerder verwezen naar het besluit van 16 mei 2023 waarin in het kader van de integrale herbeoordeling is geoordeeld dat verzoekster recht heeft op meer dan € 30.000,-. Met het besluit van 16 mei 2023 is volgens verweerder het standpunt dat verzoekster geen aanspraak maakt op € 30.000 herroepen. Het bezwaar is om die reden gegrond volgens verweerder. Dit laatste is niet juist omdat aan verzoekster wel een bedrag van € 30.000 was toegekend.
4. Omdat verzoekster een compensatiebedrag van € 30.000,- heeft ontvangen en op grond van de Catshuisregeling niet meer dan dat kan worden verkregen, is het de rechtbank allereerst niet duidelijk waarom verzoekster op 21 april 2023 alsnog bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit. Het vervolgens indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen op dit bezwaar diende dan ook geen enkel redelijk doel. Over de uitkomst van het bezwaar kon, gelet op de toekenning van het maximale bedrag, geen onzekerheid bestaan. Op de zitting heeft de gemachtigde nog toegelicht dat hij beroep tegen niet tijdig beslissen instelt om een dossier te krijgen van verweerder. Daarvoor is dit rechtsmiddel niet bedoeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verzoekster oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van dit rechtsmiddel. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekster.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.