ECLI:NL:RBMNE:2024:4389

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
UTR 23/1045
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering van eiser na wijziging van het bestreden besluit door het Uwv

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het Uwv tot toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 9 maart 2022 is vastgesteld op 61,51%. Eiser is het hier niet mee eens en voert aan dat hij meer beperkt is dan aangenomen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 29 juni 2023, waar eiser aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft op de zitting aangegeven dat eisers PGB-inkomsten niet gekort hadden mogen worden op zijn WIA-uitkering. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en het Uwv in de gelegenheid gesteld om dit te herstellen. Het Uwv heeft vervolgens het bestreden besluit gewijzigd, waardoor de hoogte van eisers WIA-uitkering wordt vastgesteld zonder de korting van de PGB-inkomsten.

De rechtbank heeft de verzekeringsarts T.K. Gouw als deskundige benoemd om vragen van de rechtbank te beantwoorden. De deskundige heeft op 11 december 2023 een rapport uitgebracht waarin hij concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiser. De rechtbank volgt het oordeel van de deskundige en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het deskundigenrapport. De rechtbank oordeelt dat het Uwv de geduide functies aan de schatting ten grondslag heeft kunnen leggen en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk en zijn WIA-uitkering blijft ongewijzigd. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser en bepaalt dat het Uwv het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1045

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Lambooy),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.H. Swart).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het Uwv tot toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 9 maart 2022 is vastgesteld op 61,51%. Eiser is het hier niet mee eens en voert aan dat hij meer beperkt is dan aangenomen. Verder voert eiser aan dat de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijden. Het Uwv blijft bij het bestreden besluit. Aan de hand van wat eiser aanvoert, beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit. Daarbij gaat het om de medische situatie op 9 maart 2022. Dat is de datum in geding (de beoordelingsdatum).
Voorgeschiedenis en besluitvorming
1.1.
Eiser was voorheen werkzaam als onderhoudsmedewerker berm en sloten voor gemiddeld 39 uur per week. Met ingang van 11 maart 2020 heeft eiser zich ziekgemeld en hij heeft sindsdien een uitkering ontvangen op grond van de Ziektewet. Op 15 december 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering.
1.2.
Met het besluit van 14 maart 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser een loongerelateerde uitkering in verband met de regeling voor werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) toegekend per 9 maart 2022, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 57,59% is vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.3.
Met het besluit van 17 januari 2023 (het bestreden besluit I) heeft het Uwv eisers bezwaar gegrond verklaard en het arbeidsongeschiktheidspercentage op 61,51% vastgesteld.
1.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en heeft verzocht om het Uwv te veroordelen in de schade die eiser heeft geleden. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 29 juni 2023. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Op de zitting heeft het Uwv naar aanleiding van de beroepsgrond van eiser aangegeven dat eisers PGB-inkomsten niet gekort hadden mogen worden op zijn WIAuitkering. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en het Uwv in de gelegenheid gesteld om dit te herstellen.
1.6.
Het Uwv heeft vervolgens met het besluit van 29 juni 2023 (het bestreden besluit II) het bestreden besluit I in die zin gewijzigd dat de hoogte van eisers WIAuitkering wordt vastgesteld zonder de korting van de PGBinkomsten. Het Uwv heeft ook de beslissingen over het voorschot met het bestreden besluit II laten vervallen.
1.7.
Ten aanzien van de medische beoordeling heeft de rechtbank verzekeringsarts T.K. Gouw als deskundige benoemd om vragen van de rechtbank te beantwoorden. De deskundige heeft onderzoek verricht en op 11 december 2023 een deskundigenrapport uitgebracht waarbij de vragen van de rechtbank zijn beantwoord. Eiser heeft op 10 januari 2024 op het deskundigenrapport gereageerd. Het Uwv heeft niet gereageerd.
1.8.
De rechtbank heeft vervolgens met toestemming van partijen een nadere zitting achterwege gelaten en het onderzoek op 8 maart 2024 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit I
2.1.
Het beroep van eiser heeft ook betrekking op het bestreden besluit II, dat in de plaats komt van het bestreden besluit I. Dat staat in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I. Voor zover het beroep dus nog tegen het bestreden besluit I is gericht, verklaart de rechtbank het daarom niet-ontvankelijk.
2.2.
Omdat het Uwv de beslissing op bezwaar naar aanleiding van het beroep van eiser heeft gewijzigd, veroordeelt de rechtbank het Uwv in de proceskosten van eiser in beroep. De kosten van eiser voor de beroepsmatige rechtsbijstand van zijn gemachtigde stelt de rechtbank vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor de aanwezigheid op de zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze op het deskundigenrapport met een waarde per punt van € 875,- onder een wegingsfactor 1). Deze tarieven staan in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Uwv moet ook de door eiser gemaakte reiskosten van € 8,60 vergoeden. Tot slot moet het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden.
Het bestreden besluit II
De verzekeringsgeneeskundige beoordeling
3.1.
In het rapport van 11 december 2023 heeft de deskundige geconcludeerd dat hij zich kan vinden in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de functionelemogelijkhedenlijst (FML) van 11 januari 2023 vastgestelde belastbaarheid op de beoordelingsdatum 9 maart 2022. Volgens de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden met de beperkingen als gevolg van de vaataandoening, de milde coxartrose en slijtage van de onderrug door verdergaande beperkingen aan te nemen in de rubrieken fysieke omgevingseisen, statische houdingen en dynamische bewegingen. Verder volgt de deskundige het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen medische grondslag bestaat voor een verdergaande urenbeperking dan 20 uur per week en 4 uur per dag. Hierover rapporteert de deskundige dat de fysieke belasting van een in het verleden doorstane ingreep en een in beginsel ernstige mate van OSAS – die adequaat wordt behandeld met CPAP – geen verklaring bieden voor de door eiser geclaimde mate van vermoeidheidsklachten. Tot slot geeft de deskundige aan dat de sociale belasting ten aanzien van de mantelzorg van de zoon mee kan spelen in de vermoeidheidsklachten, maar dit niet kan worden meegewogen voor een beperking in duurbelastbaarheid.
3.2.
De bestuursrechter volgt het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige als de motivering hem overtuigt. Dat is hier het geval. Naar het oordeel van de rechtbank bezit de deskundige als onafhankelijk en onpartijdige verzekeringsarts de deskundigheid om de diagnoses en klachten van eiser medisch te objectiveren en te vertalen naar arbeidsbeperkingen per 9 maart 2022. De deskundige heeft zijn oordeelsvorming gebaseerd op dossierstudie en een spreekuurcontact waarbij psychisch en lichamelijk onderzoek is uitgevoerd. Alle medische informatie die eiser heeft ingediend, is ook zichtbaar bij de beoordeling betrokken. De deskundige heeft voldoende gemotiveerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke en navolgbare wijze rekening heeft gehouden met de klachten van eiser in de FML van 11 januari 2023.
3.3.
Naar aanleiding van het deskundigenrapport heeft eiser aangevoerd dat de deskundige onvoldoende specifiek is geweest ten aanzien van ‘de afwisseling tussen de verschillende vormen van bewegen en van houdingen’. Volgens eiser is niet concreet vermeld onder welke omstandigheden sprake is van voldoende afwisseling van houding.
3.4.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. De deskundige heeft namelijk toegelicht dat het van belang is dat er afwisseling is tussen de verschillende vormen van bewegen en van houdingen, maar dat hier geen specifieke volgorde in is aangewezen. Er is namelijk geen medische noodzaak voor een specifieke volgorde in afwisseling van houdingen en bewegingen, anders dan wat werk over het algemeen met zich meebrengt. Volgens de deskundige is er dan ook geen reden om af te wijken van de specifieke duur anders dan de aangegeven items in de FML.
3.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het deskundigenrapport. Dat betekent dat de rechtbank uitgaat van de beperkingen van eiser per 9 maart 2022 zoals door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn vastgesteld in de FML van 11 januari 2023.
De arbeidskundige beoordeling
4.1.
Eiser voert aan dat de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijden, omdat in de functies onvoldoende mogelijkheid is om te vertreden en/of om van houding te wisselen. Zoals hiervoor is overwogen, is gelet op het deskundigenrapport geen reden om de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Dit betekent dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij het selecteren van de functies de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen in de FML van 11 januari 2023 als uitgangspunt heeft mogen nemen. Er is geen reden voor twijfel aan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om, zoals eiser gevraagd heeft, een onafhankelijk arbeidsdeskundige in te schakelen.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de geduide functies aan de schatting ten grondslag heeft kunnen leggen. Aan de bespreking van de beroepsgronden over de reservefuncties (bezorger pakketten e.d. (auto) en huishoudelijk medewerker gebouwen) komt de rechtbank daarom niet toe.

Conclusie en gevolgen

5. Het Uwv heeft terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 9 maart 2022 vastgesteld op 61,51%. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat zijn WIA-uitkering ongewijzigd blijft. Bij deze uitkomst is er geen grondslag voor een veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding. De rechtbank ziet gelet op het gewijzigde besluit aanleiding te bepalen dat het Uwv de proceskosten en het griffierecht vergoedt zoals genoemd onder 2.2.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.196,10;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
12 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.