In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 8 juli 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de vastgestelde WOZ-waarde van haar woning beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente had de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2023 vastgesteld op € 331.000,-, met als waardepeildatum 1 januari 2022. Eiseres, die eigenaar is van een rijwoning uit 1928, stelde dat de waarde te hoog was en dat deze niet hoger dan € 274.000,- mocht zijn. Na een uitspraak op bezwaar van 29 december 2023, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard, heeft zij beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op een online zitting op 20 juni 2024, waar zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Dit is onderbouwd met een taxatiematrix waarin de woning van eiseres wordt vergeleken met drie referentiewoningen in dezelfde straat, die vergelijkbare kenmerken vertonen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar adequaat rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de waarde in het economisch verkeer correct is vastgesteld.
Eiseres heeft ook aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met de gedateerde voorzieningen van de woning, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hier voldoende rekening mee is gehouden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.