ECLI:NL:RBMNE:2024:4474

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
UTR 23/4560
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitbreiding persoonsgebonden budget op grond van de Wmo met betrekking tot blokkeringsrecht en medewerkingsplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser, die kampt met psychische en psychosociale beperkingen, had eerder een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding toegekend gekregen. Op 11 maart 2022 verzocht hij om verlenging en uitbreiding van zijn zorg, maar het college heeft deze uitbreiding afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op 20 juni 2024. Eiser betoogde dat het college niet over de benodigde deskundigheid beschikte om de toekenning van het pgb te beoordelen en dat hij gebruik had gemaakt van zijn blokkeringsrecht, waardoor het college niet in staat was om de benodigde zorg vast te stellen. De rechtbank oordeelde echter dat het college niet verplicht was om het pgb uit te breiden, omdat eiser zijn blokkeringsrecht had ingeroepen en daardoor het medisch advies niet kon worden verkregen.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat de afwijzing van de uitbreiding van het pgb in strijd was met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat de extra begeleiding noodzakelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4560

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (het college),verweerder
(gemachtigde: E. Chahid).

Inleiding en procesverloop

1. Eiser ondervindt door zijn psychische en psychosociale beperkingen problemen in zijn zelfredzaamheid. Bij besluit van 18 juni 2019 is aan eiser een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding voor 4 uur per week toegekend met ingang van 2 juni 2019 tot en met 30 mei 2022 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
2. Eiser heeft op 11 maart 2022 gevraagd om verlenging van zijn indicatie en uitbreiding van zorg voor 2 uur per week. Met de primaire besluiten van 3 mei 2022 heeft het college eiser over de periode 4 april 2022 tot en met 4 april 2027 een pgb voor 4 uur individuele begeleiding per week toegekend. Het college heeft de verzochte uitbreiding voor 2 uur per week afgewezen.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten. Met het bestreden besluit van 31 augustus 2023 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het college is bij zijn eerdere besluiten gebleven.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college. Tevens is verschenen de dochter van eiser: [dochter] .

Beoordeling door de rechtbank

6. Het college stelt dat het niet over de deskundigheid beschikt om te beoordelen of de door het buurtteam toegekende 4 uur individuele begeleiding voldoende is. Hiervoor is volgens het college de inzet van een deskundige noodzakelijk en daarom heeft het college [adviesbureau] ingeschakeld. Doordat eiser gebruik maakt van zijn blokkeringsrecht kan het college de uitkomst van dit onderzoek niet inzien en kan het college de omvang van de benodigde individuele begeleiding niet vaststellen. Eiser handelt volgens het college in strijd met de meewerkplicht van artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo. De door eiser overlegde brief van zijn psycholoog van 13 juli 2023 is onvoldoende voor het college om ondanks dat eiser gebruik heeft gemaakt van zijn blokkeringsrecht de omvang van de toe te kennen maatwerkvoorziening vast te stellen. Hieruit blijkt niet wat de aard en omvang is van de ondersteuning thuis door een familielid.
7. Eiser is het hier niet mee eens. Eiser vindt dat het bestreden besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eiser heeft niet zonder reden gebruik gemaakt van het blokkeringsrecht. De medisch adviseur heeft niet alle feiten correct in beeld gebracht en daardoor een ondeugdelijk advies gegeven. Eiser heeft in bezwaar medische informatie overlegd waarop het college het bestreden besluit had kunnen baseren.
8. Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank oordeelt dat het college het toegekende pgb niet hoefde uit te breiden. De rechtbank overweegt als volgt.
9. Eiser moet [1] in de gelegenheid worden gesteld om van de uitslag en de gevolgtrekking van een onderzoek ter beoordeling van zijn gezondheidstoestand als eerste kennis te nemen, om vervolgens te kunnen beslissen of daarvan mededeling wordt gedaan aan anderen. Dit heet het ‘blokkeringsrecht’. De verplichting [2] van de cliënt om aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die voor de uitvoering van de Wmo redelijkerwijs nodig is (medewerkingsplicht), doet aan het blokkeringsrecht geen afbreuk. Echter, eiser kan zich niet onttrekken aan zijn medewerkingsplicht door een beroep te doen op zijn blokkeringsrecht. Het is aan eiser om een afweging te maken of hij al dan niet gebruik maakt van het blokkeringsrecht met de gevolgen van dien. [3]
10. Eiser heeft met inroeping van zijn blokkeringsrecht geweigerd het medisch rapport van [adviesbureau] aan het college te verstrekken. Het gevolg van het inroepen van het blokkeringsrecht is dat de medisch adviseur geen inhoudelijk medisch advies heeft uitgebracht. Daardoor heeft eiser verhinderd dat het college kan vaststellen of het onderzoek zorgvuldig is geweest en of er een medische noodzaak bestaat voor de gevraagde maatwerkvoorziening. De gevolgen van dit niet meewerken komen, gelet op wat hiervoor is overwogen, voor rekening en risico van eiser. Dat eiser de medisch adviseur niet vertrouwde en om persoonlijke redenen heeft gekozen om van zijn blokkeringsrecht gebruik te maken, maakt dit niet anders. Anders dan eiser aanvoert ziet de rechtbank niet dat het college in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Eiser heeft in bezwaar een rapport van de psycholoog/psychotherapeut van 13 juli 2023 ingebracht. Het college hoefde naar het oordeel van de rechtbank in dit rapport geen aanleiding te zien om zonder medisch advies de gevraagde uitbreiding toe te kennen of een second opinion aan te vragen. Daarvoor moet het college eerst vaststellen dat het onderzoeksrapport van [adviesbureau] onjuist is. De brief van de psycholoog geeft een beschrijving van eisers psychische klachten, maar geeft geen inzicht in de extra begeleiding die eiser nodig zou hebben en of dit ondervangen kan worden met de voorliggende voorziening voor administratie en gebruikmaking van gebruikelijke hulp.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
17 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 7:464, tweede lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek.
2.Opgenomen in artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 oktober 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:2020).