In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 juli 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de vastgestelde WOZ-waarde van haar woning in Utrecht beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 534.000,- per 1 januari 2020, wat eiseres te hoog vond en zij stelde dat de waarde niet hoger dan € 439.000,- mocht zijn. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 20 februari 2021, maar dit werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 1 september 2023. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij zij aanvullende gronden indiende. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een online zitting op 13 juni 2024, waar de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft de taxatiematrix van de heffingsambtenaar beoordeeld, waarin de woning van eiseres werd vergeleken met drie referentiewoningen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van € 534.000,- gerechtvaardigd is, gezien de vergelijkingen met de referentiewoningen en de kwalificaties van de woning en de referenties. Eiseres heeft niet de benodigde informatie verstrekt die de heffingsambtenaar had opgevraagd, wat ook heeft bijgedragen aan de beslissing van de rechtbank.
Daarnaast heeft eiseres verzocht om immateriële schadevergoeding, omdat zij vond dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat de heffingsambtenaar niet verantwoordelijk was voor de vertraging en de procedure binnen de wettelijke termijn is afgerond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.