In deze zaak heeft verzoeker op 5 februari 2024 beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, dat op 31 januari 2024 was genomen. Op 29 februari 2024 heeft verweerder dit besluit op bezwaar ingetrokken. Na deze intrekking heeft verzoeker zijn beroep ook ingetrokken en verzocht om vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank heeft besloten om deze zaak zonder zitting te behandelen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen.
De rechtbank overweegt dat, volgens de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener moet betalen. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek van verzoeker om proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 875,- voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 1. Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht van € 187,- aan verzoeker vergoeden. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van deze kosten aan verzoeker. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn en is openbaar uitgesproken op 12 juli 2024.