ECLI:NL:RBMNE:2024:4787

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
16-289591-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1993, heeft in de periode van 2 juni 2020 tot en met 3 juni 2020 in Soest ontuchtige handelingen gepleegd met een 14-jarig meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn penis in de vagina van het slachtoffer heeft gebracht, wat resulteerde in een veroordeling voor het plegen van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. Bij de strafoplegging zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van het delict op het slachtoffer, dat heeft geleid tot ernstige gevolgen voor haar mentale gezondheid. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen tot een bedrag van € 2.500 voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-289591-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1993 te [geboorteplaats 1] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 18 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie, mr. F.E. Leeman, en van dat wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen wat mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht, namens de benadeelde partij, mevrouw [slachtoffer] , naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 2 juni 2020 tot en met 3 juni 2020 in Soest ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de toen 14-jarige [slachtoffer] , door zijn penis in haar vagina te brengen/duwen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dit betekent dat er volgens de wet geen formele belemmeringen zijn om deze strafzaak inhoudelijk te beoordelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op de terechtzitting bekend dat de seks die hij met [slachtoffer] heeft gehad, ook inhield dat hij zijn penis in haar vagina heeft gebracht. Daarmee heeft verdachte conform hetgeen hem ten laste is gelegd ontuchtige handelingen gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen bij [slachtoffer] , op dat moment 14 jaar oud.
De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 juni 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 18 juni 2020, genummerd PL0900-2020175086-1, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de aangifte door [slachtoffer] , doorgenummerde pagina 7 e.v.;
  • een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapportage betreffende Forensisch DNA-onderzoek met als bijlage DNA- profielcluster 56690 van het NFI, doorgenummerde pagina 51 e.v.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 2 juni 2020 tot en met 3 juni 2020 te Soest, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zake van het door haar bewezen geachte gevorderd, rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn:
- verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 40 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis;
- aan verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid van verdachte op te leggen voor de duur van 2 jaren, inhoudende een contactverbod met slachtoffer en haar familie en een locatieverbod voor de [straat] te [plaats] , waarbij voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van een (1) week, met een totale duur van ten hoogste drie maanden, en te bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Ten aanzien van het bepalen van een passende straf dient in aanmerking te worden genomen het tijdsverloop van vier jaren tussen het strafbare feit en de behandeling ter terechtzitting. Verdachte zat toen in een andere levensfase. De verdediging wil benadrukken dat verdachte niet uit was op seks, en al helemaal niet met een minderjarig meisje. Hij heeft ten onrechte onvoldoende stil gestaan bij de leeftijd van het slachtoffer en heeft daarin zijn les geleerd. Ook is artikel 63 Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr) van toepassing. Verdachte heeft zijn leven nu op de rit. Een eventuele gevangenisstraf zal dit pad in negatieve zin doorkruisen. De verdediging kan zich vinden in de eis van de officier van justitie, maar verzoekt de maatregel ex artikel 38v sr af te wijzen vanwege de verregaande inperking van de bewegingsvrijheid van verdachte, welke laatste een grondrecht is. Subsidiair verzoekt de verdediging de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel af te wijzen. Het slachtoffer woont zelf niet in die straat en er is geen sprake van een acuut dreigende situatie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Inleiding
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel contact met een minderjarig meisje van 14 jaar oud. Hij heeft haar leren kennen op straat en via sociale media met haar afgesproken en haar meegenomen naar zijn huis. Daar hebben zij samen lachgas gebruikt. In de ochtend heeft verdachte onbeschermde seks met haar gehad. Verdachte was als 27-jarige bijna twee keer zo oud. Dit alles terwijl het slachtoffer was weggelopen van huis.
Ernst van de feiten en omstandigheden
De wetgever heeft de geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen jonger dan 16 jaar uitdrukkelijk beschermd, onder meer omdat zij op seksueel gebied nog niet volgroeid zijn. Zij worden geacht niet zelfstandig voldoende de emotionele gevolgen van seksueel contact te kunnen inschatten. Ontuchtige handelingen, van welke aard en intensiteit en onder welke omstandigheden ook, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijke feiten doorkruisen een normale seksuele ontwikkeling en kunnen voor minderjarigen ernstige gevolgen hebben die zij nog lange tijd met zich dragen. Daarbij moeten zij beschermd worden tegen personen die door hun leeftijd overwicht op hen hebben. Dat is de reden dat de wetgever seksueel contact tussen volwassen en kinderen onder de zestien jaren strafbaar heeft gesteld. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt de impact van het strafbare feit op [slachtoffer] , met alle gevolgen van dien. Zo vertelt zij over de mentale klachten die zij heeft ontwikkeld, haar automutilatie, gevolgen voor haar prestaties op school en haar angst om verdachte tegen te komen. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een jong meisje. Verdachte heeft op geen enkel moment stil gestaan bij de mogelijke schadelijke gevolgen voor het – gelet op haar leeftijd – kwetsbare slachtoffer.
De rechtbank overweegt dat verdachte zich weinig bewust lijkt te zijn van de ernst van het feit, en daarvoor weinig verantwoordelijkheid neemt. Ter terechtzitting wil verdachte graag zijn verhaal doen waarbij hij de indruk wekt voornamelijk zichzelf als slachtoffer te zien. Zo heeft hij ter zitting verklaard dat hij van het incident heeft geleerd dat hij in de toekomst altijd om de identificatie van een meisje moet vragen om zichzelf te beschermen, maar geeft hij niet blijk van inzicht in de ernst van het feit en de impact die het heeft op een 14-jarig meisje. Dit gebrek aan inzicht baart de rechtbank zorgen.
De persoon van verdachte
Uit het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 6 juni 2024 blijkt in positieve zin dat verdachte kort gezegd zijn leven op orde heeft, al loopt er wel een zogeheten belastbaarheidsonderzoek naar zijn werkbelasting daar verdachte al lange tijd niet werkt en een uitkering geniet. Daarnaast heeft hij schulden. Toch vindt de reclassering gezien de ernst van het strafbare feit nader onderzoek naar het seksueel functioneren van verdachte, zijn huidige agressieregulatie en zijn mogelijkheden en beperkingen noodzakelijk, zodat indien nodig passende hulpverlening kan worden opgestart om recidive in de toekomst te voorkomen. In het gesprek met verdachte lukt het niet om dieper in te gaan op zijn denken, gedragingen, opvattingen en ervaringen op het gebied van seksualiteit. Bij veroordeling acht de reclassering nader onderzoek naar de denkpatronen, gedragingen en vaardigheden op het gebied van intimiteit en seksualiteit aangewezen om te kunnen bepalen of forensische zorg nodig is om de kans op recidive te verminderen. De reclassering adviseert als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling.
Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte van 7 mei 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf er verder rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 28 juli 2020 is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een forse taakstraf. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf/maatregel zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop sinds het plegen van het feit. De rechtbank gaat niet uit van schending van de redelijke termijn Voor de aanvangsdatum van de redelijke termijn gaat de rechtbank uit van het moment waarop verdachte is aangehouden en gehoord als verdachte, te weten op 27 oktober 2023. Tussen de datum van het vonnis, 2 juli 2024, en de datum van de aanhouding ligt een periode die redelijke termijn van twee jaar niet overschrijdt.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Het bewezenverklaarde feit betreft een ernstig delict waarvan – blijkens de op de zitting afgelegde slachtofferverklaring - het slachtoffer tot op de dag van vandaag nog last ondervindt. Een dergelijk feit rechtvaardigt in principe een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de strafoplegging spelen echter ook andere aspecten een rol. De rechtbank wil allereerst de positieve ontwikkeling die verdachte doormaakt niet doorkruisen. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur om die reden in dit geval niet passend is. Ook het tijdsverloop in deze zaak, het bewezenverklaarde feit is van vier jaren geleden, speelt daarbij een rol.
In de ernst van het feit, de omstandigheid dat verdachte bijna twee keer zo oud was als het slachtoffer, en het feit dat verdachte weinig verantwoordelijkheid neemt voor het feit ziet de rechtbank wel aanleiding te komen tot een hogere straf dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk, opleggen met een proeftijd van twee jaar. Aan dit voorwaardelijke deel verbindt de rechtbank de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten de meldplicht en ambulante behandeling. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een taakstraf voor de duur van 200 uren opleggen.
De rechtbank ziet toegevoegde waarde in de oplegging van een contactverbod met het slachtoffer. Ook het opleggen van een locatieverbod voor de [straat] , de straat waar de moeder en de pleegvader van het slachtoffer wonen, acht de rechtbank noodzakelijk. Het doel van beide verboden is het brengen van rust in de situatie van het slachtoffer, zodat zij kan (blijven) werken aan haar herstel. Dat een locatieverbod voor de [straat] een forse inbreuk maakt op de bewegingsvrijheid van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Niet concreet is gemaakt dat verdachte beperkt wordt in zijn bewegingsvrijheid en waarom hij in de buurt van de woning aan de [straat] dient te komen.
Met de oplegging van een contact- en locatieverbod als bijzondere voorwaarden denkt de rechtbank dat verdachte de spreekwoordelijke stok achter de deur heeft. Het is niet noodzakelijk om deze verboden (ook) als maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. De rechtbank ziet in hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd, mede gehoord de verdediging, geen aanleiding om de dadelijke uitvoerbaarheid van het contact- en locatieverbod te bevelen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 7.500. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering geheel toe te wijzen. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de vordering deels moet worden toegewezen en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Zij verzoekt oplegging van de schadevergoedingsmaategel en toewijzing van de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het gevorderde bedrag fors is en gestoeld is op jurisprudentie die niet overeenkomt met deze zaak. De vordering is niet goed onderbouwd. Mocht de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid dan wordt verzocht rekening te houden met het feit dat de toon van [slachtoffer] door de tijd heen is veranderd, mogelijk onder invloed van de ouders. Het bedrag dat in eerste instantie is gevorderd is ook een stuk lager dan het bedrag dat in tweede instantie is gevorderd. Het bedrag van € 2.500 zoals in eerste instantie gevorderd dient als bovengrens te gelden.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek kan vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de aantasting ‘op andere wijze’ kan sprake zijn indien de aard en ernst van de normschending met zich brengen dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde zó voor de hand liggen, dat de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. De rechtbank overweegt dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer] in de huidige zaak met zich brengen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er seksueel contact heeft plaatsgevonden tussen het destijds 14-jarige slachtoffer en de 27-jarige verdachte in de woning van de verdachte, terwijl het slachtoffer was weggelopen van huis. De lichamelijke integriteit van het jeugdige slachtoffer is daardoor in ernstige mate aangetast. De impact is groot en het slachtoffer zal nog jaren moeten leven met de gevolgen van het handelen van de verdachte. De rechtbank begroot de immateriële schadevergoeding, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, naar billijkheid op € 2.500. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2020 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.500, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 juni 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 60 dagen;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 59 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
 zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
 zich meldt binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 meewerkt aan diagnostiek en indien geïndiceerd behandeling door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
 op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2005 te [geboorteplaats 2] in Polen, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
 zich niet zal bevinden op de [straat] , [plaats] , provincie Utrecht, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van het contact- en locatieverbod, en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.500;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.500 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Reijnierse, voorzitter, mrs. J. Edgar en D.J. Stahlie-van der Flier, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. M.E. Wolters en A.W.S. Stukker, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 juli 2024.
mr. D.J. Stahlie-van der Flier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 2 juni 2020 tot en met 3 juni 2020 te Soest, althans
in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2005, die de leeftijd van
twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of
meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (telkens) bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
het brengen/duwen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] ;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )