ECLI:NL:RBMNE:2024:4835

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 24/4866
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening alcoholonderzoek rijgeschiktheid verzoekster

Op 2 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster wiens rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) was geschorst. Het CBR had op 3 juni 2024 besloten dat verzoekster een onderzoek naar haar alcoholgebruik moest ondergaan, nadat zij onder invloed van alcohol was aangetroffen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 2 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij zowel verzoekster als haar gemachtigde, alsook de gemachtigde van het CBR aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het CBR op basis van de beschikbare informatie, waaronder een rapport van de politie, voldoende aannemelijk kon maken dat verzoekster onder invloed van alcohol een motorvoertuig had bestuurd. Het alcoholpromillage van verzoekster was vastgesteld op 2,05, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat de informatie van de politie onjuist was. Bovendien had verzoekster zelf bijgedragen aan de onduidelijkheid over haar alcoholgebruik door na het parkeren van haar auto alcohol te consumeren. De voorzieningenrechter concludeerde dat het CBR terecht had besloten tot het opleggen van het onderzoek naar de rijgeschiktheid en dat de schorsing van het rijbewijs gerechtvaardigd was. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en verzoekster werd erop gewezen dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep of verzet openstond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4866

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R. Schreudering),
en

het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)

(gemachtigde: mr. S. Sheikchote).

Inleiding

Met het bestreden besluit van 3 juni 2024 heeft het CBR de geldigheid van het rijbewijs van verzoekster geschorst en bepaald dat zij een onderzoek moet laten doen naar haar alcoholgebruik.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en haar gemachtigde en de gemachtigde van het CBR.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Voor het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid hoeft, anders dan in het strafrecht, niet wettig en overtuigend te worden bewezen dat verzoekster de bestuurder van de auto was. Voor het opleggen van het onderzoek is voldoende dat op basis van de geconstateerde feiten met voldoende mate van zekerheid komt vast te staan dat verzoekster onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorvoertuig is opgetreden.
De voorzieningenrechter vindt dat het CBR op basis van de informatie van de politie en de aanvullende email van de hoofdagent van 22 juli 2024 met voldoende mate van zekerheid heeft kunnen vaststellen dat verzoekster onder invloed van alcohol een auto heeft bestuurd. Uit die informatie blijkt dat verzoekster aankomt op het parkeerterrein en dat zij ongeveer twaalf minuten later door de beveiliging bewusteloos in haar geparkeerde auto wordt aangetroffen. Het promillage van verzoekster was 2,05. De voorzieningenrechter is het met het CBR eens dat het onaannemelijk is dat verzoekster in slechts twaalf minuten zoveel alcohol heeft gedronken dat zij daardoor een promillage van 2,05 in haar bloed had en bewusteloos is geraakt.
De voorzieningenrechter vindt ook dat verzoekster met haar verklaringen op de zitting niet aannemelijk heeft gemaakt dat de informatie van de politie onjuist is. Verzoekster zegt dat zij de auto op het terrein had geparkeerd omdat zij daar opgehaald zou worden door vrienden. Omdat het wachten lang duurde, heeft zij op een gegeven moment enkele slokken sterke drank genomen uit een fles die zij bij zich had. Een aantal slokken sterke drank kunnen het bij verzoekster aangetroffen promillage echter niet verklaren. Dat zij daar lang zou hebben gestaan, staat daarnaast haaks op de twaalf minuten die uit de politie informatie volgt.
Daarbij komt nog dat het onder deze omstandigheden niet uitmaakt welk promillage verzoekster in haar bloed had op het moment dat zij de auto op het terrein parkeerde. Door in de auto te gaan drinken nadat zij de auto had geparkeerd heeft verzoekster zelf veroorzaakt dat het niet meer viel vast te stellen wat het alcoholgehalte tijdens het besturen van de auto was. Dat komt voor haar rekening en risico.
Of verzoekster enkel door het activeren van het start-/stopsysteem van de auto als bestuurder moet worden aangemerkt, vindt de voorzieningenrechter gelet op het voorgaande niet meer relevant. De feiten en omstandigheden die hiervoor genoemd zijn, vindt zij namelijk voldoende voor het vermoeden dat verzoekster onder invloed van alcohol een auto heeft bestuurd.
Het CBR mocht dus overgaan tot het opleggen van het onderzoek naar de rijgeschiktheid. Omdat verzoekster meer dan 1,8 promille in haar bloed had moest het CBR ook de geldigheid van het rijbewijs schorsen.
Het bezwaar heeft geen redelijke kans van slagen.
De voorzieningenrechter moet bij een verzoek om een voorlopige voorziening ook altijd nog zelf de belangen afwegen, maar als al duidelijk is dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft, is er weinig ruimte om op grond van een belangenafweging nog te beslissen dat verzoekster haar rijbewijs nu (tijdelijk) terug moet krijgen. De voorzieningenrechter begrijpt dat het belang van verzoekster om het rijbewijs terug te krijgen groot is vanwege haar werk, maar dat weegt op dit moment niet zwaarder dan het algemene belang van de verkeersveiligheid wat het CBR moet waarborgen.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het rijbewijs van verzoekster geschorst blijft totdat het CBR op haar bezwaar beslist. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2024 door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Kosterman-Meijer, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.