ECLI:NL:RBMNE:2024:4836

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
C/16/577766 / KG ZA 24-353
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan prijsvaststelling en levering van aandelen in noodlijdende onderneming

In deze zaak vorderden twee aandeelhouders, [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V., in kort geding medewerking van elkaar aan de prijsvaststelling van hun aandelen in de noodlijdende [onderneming 1] B.V. Beide partijen houden elk 50% van de aandelen in [onderneming 1] en zijn verwikkeld in een geschil over de nakoming van een vaststellingsovereenkomst (VSO) die in maart 2023 was gesloten. De vorderingen van beide partijen zijn gericht op de verkoop van de aandelen met een korting van 40% op de waarde, maar de voorzieningenrechter heeft beide vorderingen afgewezen. De rechter oordeelde dat er onvoldoende grond was om te bepalen wie van de twee partijen de aandelen mocht overnemen tegen de verlaagde prijs, gezien de complexe financiële situatie van [onderneming 1] en de onderlinge conflicten tussen de aandeelhouders. De rechter benadrukte dat de liquiditeitsproblemen van [onderneming 1] niet opgelost zouden worden door een keuze te maken voor een van de partijen, en dat de belangen van beide partijen in deze situatie niet in overeenstemming waren. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/577766 / KG ZA 24-353
Vonnis in kort geding van 9 augustus 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
statutair gevestigd te [plaats 1] en kantoorhoudende te [plaats 2] ,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. H.P. Plas te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende gevestigd te [plaats 3] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
bijgestaan door mr. R.J. de Boer te Assen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 juli 2024 met producties 1 tot en met 27,
  • de door [eiseres] op 23 juli 2024 in het geding gebrachte aanvullende producties 28
tot en met 29,
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in (voorwaardelijke) reconventie met
producties 1 tot en met 31,
- de door [gedaagde] op 25 juli 2024 in het geding gebrachte aanvullende producties 32 tot en met
34,
- de conclusie van antwoord in reconventie van 25 juli 2024 met producties 30 tot en met
34.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 26 juli 2024 plaatsgevonden. De advocaten van partijen hebben spreekaantekeningen voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder is besproken. Daarna is vonnis bepaald op vandaag.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] houden allebei de helft van de aandelen in de noodlijdende [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ). Zij vorderen in dit kort geding over en weer medewerking van de ander aan een prijsvaststelling door een bindend adviseur van door de ander gehouden aandelen in [onderneming 1] en levering van deze aandelen met een korting van veertig procent. De vorderingen in conventie (hierna de vorderingen) en de vorderingen in (voorwaardelijke) reconventie (hierna de tegenvorderingen) zullen worden afgewezen.

3.De achtergrond van het geschil

De vennootschapsrechtelijke structuur van [onderneming 1]
3.1.
[eiseres] en [gedaagde] houden ieder 50% van de aandelen in [onderneming 1] , een onderneming die zich bezighoudt met het beheer en de herontwikkeling van bestaande bouw. Ten behoeve hiervan zijn een aantal projectvennootschappen opgericht waarvan [onderneming 1] enig statutair bestuurder en enig aandeelhouder is, namelijk [onderneming 2] B.V. (hierna: [onderneming 2] ), [onderneming 3] B.V. (hierna: [onderneming 3] ) en [onderneming 4] B.V. (hierna: [onderneming 4] ).
3.2.
Statutair bestuurders van [onderneming 1] zijn [eiseres] en [onderneming 5] B.V. (hierna: [onderneming 5] ). Enig aandeelhouder en enig (indirect) statutair bestuurder van zowel [gedaagde] als [onderneming 5] is de heer [A] (hierna: [A] ). Enig aandeelhouder en enig statutair bestuurder van [eiseres] is de heer [B] (hierna: [B] ).
De achtergrond van de vaststellingsovereenkomst
3.3.
In de loop van 2023 is een geschil ontstaan tussen enerzijds [gedaagde] , [onderneming 5] en [A] (hierna: [A] c.s.) en anderzijds [eiseres] en [B] (hierna: [B] c.s.), waarbij [A] c.s. zich kortgezegd op het standpunt stelden dat er aan de kant van [B] c.s. sprake was van ernstige tekortkomingen en onrechtmatige gedragingen ten laste van [onderneming 1] . Ondanks dit geschil wilden [A] c.s. en [B] c.s. hun samenwerking voortzetten, onder andere omdat [B] en [A] zich in privé ieder voor €2.700.000 en €1.875.000 borg hebben gesteld voor de financieringen die [onderneming 6] B.V. (hierna: [onderneming 6] ) en [onderneming 7] B.V. (handelend onder de naam [handelsnaam] , hierna: [handelsnaam] ) hebben verstrekt aan [onderneming 2] respectievelijk [onderneming 3] . Zowel [B] als [A] hebben er dus belang bij dat deze financieringen tijdig worden afgelost. Om aflossing mogelijk te maken, moeten de projecten van [onderneming 2] en [onderneming 3] worden gerealiseerd. Ter beëindiging van het geschil is op 29 maart 2023 een vaststellingsovereenkomst (hierna: de VSO) opgesteld.
Discussie over nakoming van de VSO en het faillissementsverzoek van [onderneming 1]
3.4.
Vervolgens is er discussie tussen [B] en [A] ontstaan over de nakoming van de VSO. Volgens [A] weigert [B] de in de VSO opgenomen betalingsverplichtingen na te komen, waardoor niet in de dringende financieringsbehoefte van [onderneming 1] wordt voorzien. Volgens [B] zijn deze betalingsverplichtingen geen direct opeisbare vorderingen en mag [eiseres] verrekenen met de managementvergoeding waar zij nog recht op heeft. Als gevolg van deze discussie hebben een aantal gebeurtenissen plaatsgevonden:
  • Op 17 mei 2024 heeft [eiseres] aangeboden om de door [gedaagde] gehouden aandelen in [onderneming 1] te kopen tegen een marktconforme koopprijs die door een onafhankelijke deskundige zal worden vastgesteld, waarbij [eiseres] ervoor zal zorgen dat [A] zal worden ontslagen uit de privé borgstellingen en waarbij partijen elkaar algehele finale kwijting verlenen.
  • In reactie daarop heeft de advocaat van [A] [eiseres] in een e-mail van 21 mei 2024 laten weten dat hij in opdracht van [onderneming 5] namens [onderneming 1] op 17 mei 2024 een faillissementsrekest tegen [eiseres] had ingediend, en geeft hij [eiseres] de keuze om een bedrag van €575.843,51 aan [onderneming 1] te voldoen, dan wel de door [gedaagde] gehouden aandelen in [onderneming 1] te kopen tegen een koopprijs van €1.311.073.
  • [onderneming 5] heeft het faillissementsverzoek op 30 mei 2024 ingetrokken, volgens de advocaat van [A] omdat dit niet het gewenste effect heeft gehad, namelijk incasso van de vordering van [onderneming 1] op [eiseres] .
Het geschil in deze procedure
De vorderingen
3.5.
Volgens [eiseres] is het verzoek van [onderneming 1] om [eiseres] failliet te verklaren een tekortkoming in de nakoming van de verbintenissen uit de wet, de statuten van [onderneming 1] (hierna: de Statuten), de tussen [gedaagde] , [eiseres] en [onderneming 1] gesloten aandeelhoudersovereenkomst aandeelhoudersovereenkomst (hierna: de Aandeelhoudersovereenkomst) en de tussen [onderneming 5] en [onderneming 1] gesloten Managementovereenkomst (hierna: de Managementovereenkomst [onderneming 5] ). Dat maakt dat [gedaagde] op grond van de aanbiedingsregeling in de Aandeelhoudersovereenkomst geacht wordt haar aandelen aan [eiseres] te koop te hebben aangeboden en dat [eiseres] de aandelen mag overnemen voor 60% van de waarde. [gedaagde] vindt dat ze haar aandelen in [onderneming 1] niet hoeft aan te bieden en daarom vordert [eiseres] om [gedaagde] te veroordelen tot medewerking aan die overdracht op straffe van een dwangsom [1] .
3.6.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering van [eiseres] en heeft een voorwaardelijke tegenvordering. Volgens [gedaagde] is het [eiseres] die zijn aandelen van contractueel heeft aangeboden door de weigering om te betalen wat zij aan [onderneming 1] is verschuldigd terwijl [onderneming 1] liquiditeitsproblemen heeft. Ook wil [eiseres] niet meewerken aan verkoop van het vastgoed van [onderneming 2] en [onderneming 3] .
3.7.
De tegenvordering van [gedaagde] is het spiegelbeeld van de vordering van [eiseres] . [gedaagde] wil dat [eiseres] meewerkt aan overdracht van haar aandelen in [onderneming 1] tegen 60% van de waarde van die aandelen [2] . [eiseres] voert verweer.

4.De beoordeling van de vorderingen

Het toetsingskader in kort geding
4.1.
Bij de beoordeling of een voorlopige voorziening getroffen moet worden geldt als uitgangspunt wat de waarschijnlijke uitkomst van een eventuele bodemprocedure zal zijn. Dat betekent dat aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder de mogelijkheid van nader onderzoek of bewijs, beoordeeld moet worden of een vordering een zodanige kans van slagen heeft dat het verantwoord is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorlopige voorziening. Daarnaast dienen de belangen van partijen bij toe- dan wel afwijzing van de vordering te worden afgewogen. Bovendien moeten [eiseres] en [gedaagde] voldoende spoedeisend belang hebben bij het treffen van de door hen gevorderde voorzieningen.
Er is spoedeisend belang
4.2.
Er is een spoedeisend belang omdat partijen in een impasse zitten, terwijl er sprake is van een slechte financiële situatie en gebrek aan liquiditeit bij [onderneming 1] . [onderneming 1] kan niet meer aan haar verplichtingen voldoen. Tijdens de mondelinge behandeling is bijvoorbeeld gebleken dat uiterlijk 29 juli 2024 de door [handelsnaam] aan [onderneming 3] verstrekte lening moest worden afgelost, maar dat hier geen geld voor is. [handelsnaam] heeft aangekondigd om het vastgoed, waarop zij een hypotheek heeft, te laten veilen. Ook heeft de accountant van [onderneming 1] en haar dochtervennootschappen [onderneming 2] , [onderneming 3] en [onderneming 4] zich heeft teruggetrokken, omdat hij niet meer wordt betaald. Partijen zijn bezig om het vastgoed van [onderneming 3] te verkopen, maar dit is tot op heden niet gelukt. Partijen willen het vastgoed van [onderneming 2] eveneens verkopen. Het is echter niet duidelijk op welke termijn de verkoop van het vastgoed van [onderneming 3] en [onderneming 2] valt te verwachten en wat dat zal opleveren aan liquide middelen voor [onderneming 1] en haar dochtervennootschappen. Daarbij zorgt het gebrek aan vertrouwen tussen [B] en [A] voor vertraging.
De vorderingen en tegenvorderingen worden afgewezen
Algemeen
4.3.
Uit wat in deze procedure is aangevoerd is onvoldoende grond om een keuze te maken voor één van de twee betrokkenen als degene die de aandelen mag overnemen tegen 60 % van de waarde. De redenen daarvoor volgen hierna.
4.4.
In het algemeen gelden voor deze beoordeling de volgende drie punten:
 [B] en [A] zijn elkaar kwijtgeraakt in de omstandigheden dat [B] met zijn bedrijven wat liquiditeitsproblemen had en [A] feitelijk (wat) meer heeft ingebracht in [onderneming 1] . Mogelijk heeft [A] wat minder inzet gehad in [onderneming 1] vanwege zijn andere activiteiten. Het uitgangspunt is dat zij beiden even veel inbrengen. Op een gegeven moment liepen die conflicten op. Zij hadden (en hebben) er beiden belang bij om [onderneming 1] daarvan niet de dupe te laten zijn omdat zij zich beiden voor € 4.700.000 borg hebben gesteld voor leningen aan [onderneming 1] en haar dochtervennootschappen. Mede daarom hebben zij de VSO gesloten. Voor alle op dat moment bestaande problemen is een regeling getroffen. Omdat [B] met zijn bedrijven nog steeds niet beschikte over liquide middelen, is in de VSO niet bepaald dat allerlei bedragen door [B] direct moesten worden betaald. Dat moest hij op (enige) termijn doen of hij had daarvoor een inspanningsverplichting om dat zo snel mogelijk te betalen. Daarna zijn partijen toch weer tegenover elkaar komen te staan. Er is een patstelling ontstaan. Om die patstelling te doorbreken hebben beide partijen acties ondernomen of nagelaten die door de ander nu worden gekwalificeerd als een ernstige inbreuk op de verplichtingen die zij zijn overeengekomen. Het is echter de vraag of dat gedrag in het licht van de situatie tussen partijen voldoende is om een keuze te kunnen maken tussen een van de twee partijen als degene die de aandelen van de ander in [onderneming 1] mag overnemen door een door een derde te bepalen prijs.
  • Daar komt bij dat een keuze voor een van beide partijen als de overnemende partij geen directe oplossing biedt voor de liquiditeitsproblemen van [onderneming 1] . Er zal dan immers de procedure moeten worden doorlopen dat er een deskundige komt die de aandelen gaat waarderen. Voor de benoeming van deze deskundige is een derde nodig, omdat partijen het daarover (ook) niet eens worden. De deskundige zal enige tijd nodig hebben om de waarde van de aandelen te bepalen. Bij de aanstelling van een accountant geldt dat die de daarvoor geldende regels van de NBA zal moeten volgen met de daaraan verbonden tijd en kosten. Daarna zal dan vervolgens door de overnemer kunnen worden bepaald of die de aandelen wil en kan overnemen. Al die tijd zal de situatie zijn dat [B] en [A] middellijk de directie voeren over [onderneming 1] in de precaire situatie waarin [onderneming 1] zich bevindt. Kortom, een keuze lijkt niet zonder meer een oplossing op korte termijn te geven voor [onderneming 1] en zou ertoe kunnen leiden dat het gebrek aan samenwerking in het bestuur van [onderneming 1] alleen maar toeneemt. De belangen gaan dan (verder) uit elkaar lopen.
  • Beide partijen beroepen zich op artikel 12.1 aanhef en sub j en k. Aandeelhoudersovereenkomst
Het tegen [eiseres] ingediende faillissementsverzoek
4.5.
Volgens [eiseres] is het door [onderneming 5] namens [onderneming 1] op 17 mei 2024 ingediende verzoek om [eiseres] failliet te verklaren een materiële tekortkoming van [gedaagde] in de zin van art. 12.1 sub j Aandeelhoudersovereenkomst. [gedaagde] betwist dit: volgens haar is hiervan geen sprake omdat niet zij, maar [onderneming 5] het faillissement van [eiseres] heeft aangevraagd. Het stond het [onderneming 5] vrij om het faillissement aan te vragen om tot incasso van de vordering van [onderneming 1] op [eiseres] te komen. Het ging dus om het innen van vorderingen, zodat het bestuursbesluit over het indienen van het faillissementsverzoek niet moest worden goedgekeurd door de algemene vergadering van aandeelhouders. Het innen van vorderingen is op grond van art. 13 lid 11 sub r Statuten en art. 7 lid 1 Aandeelhoudersovereenkomst van een dergelijke goedkeuring uitgesloten. Vanwege het faillissementsverzoek is op grond van art. 12.1 sub d Aandeelhoudersovereenkomst juist een bijzondere aanbiedingsplicht van [eiseres] richting [gedaagde] ontstaan, aldus [gedaagde] .
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] over het tijdstip van het indienen van het faillissementsverzoek gezegd dat haar na de VSO van 29 maart 2023 al snel duidelijk werd dat [eiseres] zich niet aan de daarin gemaakte afspraken zou gaan houden en dat dit heeft geleid tot de indiening van het faillissementsverzoek door [onderneming 5] .
4.7.
[onderneming 5] is met het indienen van het faillissementsverzoek te voortvarend te werk gegaan omdat geen van de vorderingen in het verzoek opeisbaar waren. Daarbij is onvoldoende gebleken dat al duidelijk was dat [eiseres] ook na het opeisbaar worden van enige vorderingen van [onderneming 1] op haar die vordering(en) niet zou gaan betalen (zie ook verder hierna onder 4.9. tot en met 4.12). In ieder geval is dit onvoldoende om te oordelen dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met artikel 12.1 Aandeelhoudersovereenkomst en dus geacht wordt haar aandelen te hebben aangeboden tegen 60% van de waarde. Daarbij geldt dat het in het belang van [onderneming 1] is dat opeisbare vorderingen aan haar worden betaald, ook als dat een vordering is op een van haar aandeelhouders. Gegeven de liquiditeitsproblemen bij [onderneming 1] is het belang bij betaling nog groter. Dat [gedaagde] dan – zonder toestemming van [eiseres] – probeert betaling te krijgen is niet zomaar in strijd met de afspraken tussen de aandeelhouders.
De door [gedaagde] gestelde tekortkomingen van [eiseres]
4.8.
[gedaagde] verwijt [eiseres] verschillende dingen. Voor zover [gedaagde] zich daarbij beroept op gedragingen van [eiseres] die hebben plaatsgevonden vóór het aangaan van de VSO, geldt dat deze verwijten met de VSO zijn afgewikkeld. Voor de verwijten over gedragingen van [eiseres] na het sluiten van de VSO geldt het volgende.
Facturen [B]
4.9.
[gedaagde] doet een beroep op de verplichting van [eiseres] om door haar ten onrechte aan [onderneming 1] gerichte facturen (hierna: ‘de facturen [B] ’) grotendeels te crediteren. Die verplichting blijkt uit artikel 1.3 VSO. Op grond van artikel 1.4 VSO moet [eiseres] ervoor zorgen dat betalingen op de facturen [B] uiterlijk op 30 juni 2024 aan [onderneming 1] zijn terugbetaald. Dat is niet gebeurd. [eiseres] beroept zich hiervoor op verrekening met een haar toekomende managementvergoeding op grond van de rekening-courantovereenkomst tussen [eiseres] en [onderneming 1] . In artikel 10.3 VSO is die verrekening echter uitgesloten. Op de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [eiseres] verder nog aangegeven dat [B] huiverig was om het bedrag aan [onderneming 1] te voldoen vanwege de gebrouilleerde verhoudingen tussen partijen en de financiële toestand bij [onderneming 1] . Door de liquiditeitstekorten bij [onderneming 1] is het echter voor [onderneming 1] van groot belang dat dit door [eiseres] wordt terugbetaald. Ten onrechte heeft [eiseres] hier geen gevolg aan gegeven. Dit is echter onvoldoende om te oordelen dat [eiseres] haar aandelen in [onderneming 1] wordt geacht te hebben aangeboden aan [gedaagde] tegen 60% van de vast te stellen koopprijs. Deze handelwijze van [eiseres] is in feite ook een reflectie van de belaste verhoudingen tussen partijen.
[onderproject]
4.10.
Ook is er discussie over de bepaling in art. 1.5 sub a onder i VSO over het ‘Geschil [onderproject] ’. In het project [onderneming 2] is een gedeelte van de bouwsom twee keer betaald, namelijk een keer aan [onderproject] en een keer aan de aannemer. [eiseres] was tot voor kort betrokken bij [onderproject] en is volgens de VSO verplicht deze dubbele betaling voor ten hoogste € 90.000 te vergoeden aan [onderneming 2] als [onderneming 2] dat niet kan verhalen op [onderproject] . Volgens [gedaagde] komt [eiseres] die verplichting niet na. Op deze vrijwaring kan echter nog geen beroep worden gedaan, omdat [onderneming 2] daarover nog procedeert met onder andere [onderproject] . [gedaagde] verwijt [eiseres] ook dat [gedaagde] het procesdossier van deze procedure niet krijgt. Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat [eiseres] en haar advocaat menen dat de advocaat van [onderneming 2] dit moet doen, maar dat deze dit weigert (volgens de advocaat van [eiseres] omdat de advocaat van [onderneming 2] onvriendelijk door [A] wordt benaderd). Hoewel het voor de hand zou liggen dat [eiseres] die stukken dan aan [gedaagde] stuurt, is dit onvoldoende voor de vergaande verplichting van [eiseres] om haar aandelen te verkopen aan [gedaagde] voor 60% van de koopprijs. Daar komt bij dat [gedaagde] ook niet helemaal onbekend met de procedure. Er is tussen de advocaten van [eiseres] en [gedaagde] hierover gecorrespondeerd, de stand van zaken van de procedure is aan de orde is gekomen in een bestuurdersvergadering van [onderneming 1] op 14 juni 2024 en in een mailwisseling van 6 juni 2024 tussen de advocaat van [onderneming 2] en [A] . Verder is op 29 januari 2024 over deze procedure gesproken door [A] , [B] en de advocaat van [onderneming 2] . Ook was [A] op de hoogte van de facturen van de advocaat van [onderneming 2] .
Rekening-courant inlossen
4.11.
Verder meent [gedaagde] dat [eiseres] ten onrechte haar rekening-courant schuld aan [onderneming 1] niet inlost. Dat zou in strijd zijn met art. 15 Aandeelhoudersovereenkomst [4] en art. 1.6 van de Managementovereenkomst die tussen [eiseres] en [onderneming 1] is gesloten (hierna Managementovereenkomst [B] ) [5] . [eiseres] is echter op grond van art. 3.2 van de tussen [onderneming 1] en [eiseres] gesloten rekening-courantovereenkomst (hierna: rekening-courantovereenkomst [eiseres] ) pas verplicht om haar rekening-courant schuld te betalen als alle projecten zijn gerealiseerd. Dat is nu nog niet het geval. Dat crediteuren niet kunnen worden betaald, omdat [eiseres] niet bijstort (omdat [eiseres] daartoe naar eigen zeggen niet toe in staat is), maakt ook niet dat zij in strijd handelt met artikel 15 Aandeelhoudersovereenkomst en art. 1.6 Managementovereenkomst. In artikel 15 Aandeelhoudersovereenkomst hebben partijen afgesproken dat zij in beginsel zelf voorzien in de financiële behoeften van [onderneming 1] en ook in beginsel voor gelijke delen. Dat is echter uitdrukkelijk een uitgangspunt en dus niet zonder meer een afdwingbare verplichting.
€100.000 Agiostorting
4.12.
[gedaagde] beroept zich verder op artikel 2.1 sub a VSO. Daaruit volgt een inspanningsverbintenis voor [eiseres] om een bedrag van €100.000 als agio te storten op de door haar gehouden aandelen in [onderneming 1] vanwege een ten onrechte ontvangen winstuitkering van [onderneming 4] (via [onderneming 1] ). Dit is nog niet gebeurd terwijl [B] een van zijn ondernemingen heeft verkocht. Volgens [eiseres] heeft deze verkoop echter slechts €1 opgeleverd en heeft zij zich voldoende ingespannen. Het is onvoldoende gebleken dat [eiseres] meer had moeten doen dan zij heeft gedaan. Verder geldt dat op grond van artikel 1.6 sub c VSO deze schuld van [eiseres] aan [onderneming 1] wordt verwerkt in de rekening-courant van [eiseres] met [onderneming 1] . Omdat in de Rekening-courantovereenkomst [eiseres] is bepaald dat een verzoek tot aflossing slechts zal worden ingewilligd als en voor zover alle projecten zijn gerealiseerd, en dit niet het geval is, gaat ook verder niet om een opeisbare verplichting van [eiseres] jegens [onderneming 1] .
Medewerking verkoop vastgoed
4.13.
Verder stelt [gedaagde] dat [eiseres] ten onrechte niet meewerkt aan de verkoop van het vastgoed van [onderneming 2] en [onderneming 3] . Zo zou [eiseres] geen stukken aan de makelaar sturen. [eiseres] heeft dat gemotiveerd betwist zodat [gedaagde] hierin niet kan worden gevolgd.
Faillissementsaanvraag [eiseres]
4.14.
[gedaagde] stelt dat [eiseres] een aanbiedingsplicht heeft vanwege het door [gedaagde] op 19 juli 2024 jegens [eiseres] ingediende faillissementsrekest. Deze vordering is in geschil. Het enkele feit dat [A] dan [onderneming 1] het faillissement van [eiseres] laat aanvragen is natuurlijk geen reden om te oordelen dat [eiseres] verplicht is haar aandelen te verkopen aan [gedaagde] tegen 60% van de waarde.
Geheimhoudingsplicht
4.15.
Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] de in de Aandeelhoudersovereenkomst en VSO neergelegde geheimhoudingsplicht geschonden en heeft [eiseres] de hierdoor ineens opeisbare boete van €100.000,- tot op heden niet aan [gedaagde] betaald. Ook hierbij geldt dat [eiseres] die vordering gemotiveerd betwist. Het is niet zonder meer voor de hand liggend dat [eiseres] in deze situatie die boete is verschuldigd.
Conclusie
4.16.
Kortom, op grond van het voorgaande is onvoldoende gebleken van een zo bijzondere situatie als bedoeld in artikel 12.1 Aandeelhoudersovereenkomst dat er voor [eiseres] of [gedaagde] een bijzondere aanbiedingsplicht geldt om zijn aandelen aan te bieden aan de medeaandeelhouder tegen 60% van de waarde.
Belangenafweging
4.17.
De belangenafweging leidt niet tot een andere uitkomst.
Proceskosten
4.18.
Omdat partijen over en weer hetzelfde hebben gevorderd en beide vorderingen worden afgewezen, is er reden om de proceskosten te compenseren in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en voorwaardelijke reconventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens, voorzieningenrechter, bijgestaan door
mr. L. Leber, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2024. [6]

Voetnoten

1.[eiseres] vraagt om [gedaagde] uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen:
2.[gedaagde] vraagt uitvoerbaar bij voorraad [eiseres] te veroordelen
3.Artikel 12 lid 1 Aandeelhoudersovereenkomst luidt voor zover relevant:
4.Art. 15 Aandeelhoudersovereenkomst luidt:
5.Art. 1.6 Managementovereenkomst [B] luidt:
6.type: LL5240