ECLI:NL:RBMNE:2024:4879

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
C/16/577882 / KG ZA 24-358
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over geldleningen en hypotheekstellingen met betrekking tot registergoederen

In deze zaak, die op 15 juli 2024 werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, hebben eisers [eiser sub 1], [eiseres] en [eiser sub 2] een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] B.V. inzake de executie van twee authentieke aktes van geldlening en hypotheekstelling. De eisers vorderen onder andere de schorsing van de executie van de registergoederen in Abcoude en Rotterdam, en de intrekking van goedkeuringsprocedures voor onderhandse verkoop. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eisers ontvankelijk zijn in hun vorderingen, maar dat de vorderingen van [gedaagde] niet te hoog zijn en de executie niet geschorst hoeft te worden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de leningsovereenkomsten ook na de looptijd van zes maanden van kracht blijven en dat de rente van 10% per jaar ook na de cessie van de vorderingen door [C] en [D] aan [gedaagde] van toepassing is. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] toegewezen, omdat de eisers in het ongelijk zijn gesteld. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/577882 / KG ZA 24-358
Zaaknummer: C/16/577893 / KG ZA 24-359
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding van 15 juli 2024
in de zaken van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser sub 1] ,
advocaat: mr. A. Ramsaroep,
en
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[eiseres] N.V.
te [vestigingsplaats 1] , Suriname,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres]
advocaat: mr. A. Ramsaroep,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. T.J.P. Jager.
en in de zaak van
[eiser sub 2],
te [woonplaats 2] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser sub 2] ,
advocaat: mr. A. Ramsaroep,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te Houten,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. T.J.P. Jager.
[eiser sub 1] , [eiseres] en [eiser sub 2] zullen gezamenlijk [eisers] worden genoemd.
Het kort geding wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Utrecht.
De zaak wordt behandeld door mr. A.A.T. van Rens, voorzieningenrechter, en mr. J.J. Overbosch als griffier.
Aanwezig zijn:
- de heer [A] , gevolmachtigde van [eiseres]
- mr. Ramsaroep
- de heer [B] , statutair bestuurder van [gedaagde]
- mr. Jager.

1.De procedure

1.1.
In de zaak 577882 / KG ZA 24-358 ( [eiser sub 1] en [eiseres] vs [gedaagde] ) hebben partijen de volgende stukken ingediend::
- de dagvaarding van 9 juli 2024 met producties 1 tot en met 19
- de door [gedaagde] op 12 juli 2024 ingediende producties 1 tot en met 53
- de door [eiser sub 1] en [eiseres] op 12 juli 2024 ingediende producties 20 tot en met 22
- de door [gedaagde] op 14 juli 2024 ingediende productie 54.
In de zaak 577893 / KG ZA 24-359 ( [eiser sub 2] tegen [gedaagde] ) hebben partijen de volgende stukken ingediend:
- de dagvaarding van 9 juli 2024 met producties 1 tot en met 5
- de door [gedaagde] op 12 juli 2024 ingediende producties 1 tot en met 53.
1.2.
Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht, waarbij zowel door [eisers] als [gedaagde] spreekaantekeningen zijn overgelegd. [gedaagde] heeft in de zaak van [eiser sub 2] tegen [gedaagde] nog een productie 54 overgelegd (die gelijk is aan de door haar in de andere zaak al overgelegde productie 54).
1.3.
Vervolgens is de mondelinge behandeling gesloten en heeft de voorzieningenrechter op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan.

2.Inleiding

2.1.
In beide executie kortgedingen komen [eisers] op tegen de tenuitvoerlegging van twee authentieke aktes van geldlening en hypotheekstelling. In de eerste akte van 24 mei 2018 lenen [C] en [D] (hierna: [C] en [D] ) € 1.250.000 aan [eiser sub 1] , [eiseres] , [eiser sub 2] en [A] . In de tweede akte van 2 augustus 2018 lenen [C] en [D] € 770.00000 aan [eiser sub 1] en [eiseres] . In beide aktes wordt door [eiseres] een hypotheek gegeven op twaalf registergoederen (woonruimte en bedrijfsruimte) in Rotterdam. Voor de lening van 2 augustus 2018 is daarnaast nog een hypotheek gegeven op twee registergoederen in Abcoude (een woning met bijbehorende parkeerplaats).
2.2.
Op 30 november 2020 hebben [C] en [D] deze twee vorderingen gecedeerd aan [gedaagde] . [eisers] zijn als partij genoemd in die aktes en hebben meegetekend. In de zomer van 2023 heeft [gedaagde] de leningen opgeëist en in de zomer van 2024 heeft [gedaagde] ook de executoriale verkoop in gang gezet van een aantal van de panden waarop zij een hypotheek heeft. Tijdens dit proces zijn namens beide partijen verzoeken gedaan voor goedkeuring van onderhandse verkoop als bedoeld in de artikelen 3:268 lid 2 BW en 548 Rv. Op deze verzoeken zal op korte termijn worden beslist door de rechtbank.
Wat vorderen eisers?
2.3.
In de zaak met zaaknummer 577882 / KG ZA 24-358 vorderen [eiser sub 1] en [eiseres] dat de voorzieningenrechter [gedaagde] :
  • gelast om de openbare en/of onderhandse verkoop van de registergoederen in Abcoude en in Rotterdam aan de [locatie 1] en de [locatie 2] af te gelasten dan wel voor onbepaalde tijd te schorsen geheel, dan wel (subsidiair) voor zover die executie ziet op de uitwinning van een hoger bedrag dan € 1.251.533.51;
  • gelast om de goedkeuringsprocedures die nog over die registergoederen lopen bij deze rechtbank en bij de rechtbank Rotterdam in te trekken;
met dwangsommen, rente, kosten en uitvoerbaar bij voorraadverklaring.
2.4.
In de zaak met zaaknummer 577893 / KG ZA 24-359 vordert [eiser sub 2] hetzelfde als [eiser sub 1] en [eiseres] in de zaak met nummer 577882, zij het dat zij geen schorsing verzoekt van verkoop van het pand en de parkeerplaats in Abcoude en ook niet vraagt om intrekking van het verzoek onderhandse verkoop dat bij deze rechtbank loopt. Op dat pand met parkeerplaats ligt voor de lening van 24 mei 2018 geen hypotheek.

3.De beoordeling

[eisers] zijn wel ontvankelijk
3.1.
[eisers] hebben hun bezwaren tegen de hoogte van de vorderingen, die [gedaagde] executeert, ook naar voren gebracht bij de behandeling van de verzoeken van [gedaagde] om toestemming te krijgen voor onderhandse verkoop. Die voorzieningenrechters zouden dat ook kunnen betrekken bij hun beoordeling van de verzoeken om onderhandse verkoop. Dat betekent echter niet dat [eisers] in deze verzoeken niet-ontvankelijk zijn. De reden daarvoor is dat in een executiegeschil als dit deze vragen bij uitstek kunnen worden voorgelegd en beoordeeld.
De vorderingen van [gedaagde] zijn niet te hoog
De rente en andere leningsvoorwaarden zijn ook na afloop van de looptijd blijven gelden
3.2.
In de twee notariële aktes van geldlening en hypotheekstelling (hierna: de leningsovereenkomsten) staat onder Geldlening in artikel 1 (looptijd) dat de geldlening – tenzij deze wordt verlengd – is verstrekt voor zes maanden. Volgens [eisers] is daarom na die looptijd van zes maanden geen contractuele rente meer verschuldigd, ook niet als het bedrag niet wordt terugbetaald door [eisers] Dat zou echter een ongebruikelijke afspraak zijn, zeker met een contractuele rente van 10% per jaar. Het zou dan nogal lucratief zijn voor de schuldenaar om na afloop van de looptijd niet af te lossen en ook niet in te stemmen met verlenging. Deze uitleg volgt ook niet uit de leningsovereenkomsten. In artikel 4 van die overeenkomsten staat dat de lening niet opeisbaar is tot de 6 maanden termijn is verstreken en daarna met een opzegtermijn van 3 maanden. Dat dit alleen zou gelden als de overeenkomst schriftelijk is verlengd, ligt niet voor de hand. Feitelijk is de lening verlengd, doordat niet is afgelost na het verstrijken van de initiële looptijd. Uit de cessie akte van 30 november 2022 volgt ook dat er na het verloop van 6 maanden nog rente werd berekend. De vordering van € 770.000 was immers op 30 november 2022 € 997.182,76. Daar beroept [eisers] zich op en dat is niet in geschil. Gelet op de hoogte van dat bedrag moet over de hele looptijd rente zijn berekend. De leningsvoorwaarden, waaronder de verplichting om de rente van 10% per jaar te betalen, gelden dus ook na de looptijd van 6 maanden.
Na de cessie zijn de leningsvoorwaarden blijven gelden
3.3.
Volgens [eisers] gelden de leningvoorwaarden niet meer na de cessie, omdat in de twee cessieaktes alleen maar wordt verwezen naar de op dat moment openstaande bedragen van de twee leningen. Die uitleg ligt niet voor de hand. Bij een cessie van een vordering gaat het niet alleen om de hoogte van het bedrag maar ook om de daarbij overeengekomen rechten (en verplichtingen). In de twee cessieaktes wordt genoemd de vordering “onder aan partijen genoegzaam bekende voorwaarden”. In de aktes wordt ook verwezen naar de twee notariële aktes van geldlening en hypotheekstelling uit 2018. Ook na de cessie is dus door [eisers] nog 10% rente per jaar verschuldigd.
De vordering is tussen partijen vastgesteld op € 1.860.000
3.4.
Partijen hebben op 12 september 2022 een overeenkomst getekend met nieuwe afspraken over de leningsovereenkomsten. In die nieuwe overeenkomsten zijn de vorderingen inclusief rente en kosten per dat moment vastgesteld op in totaal € 1.860.000. Daarbij heeft [gedaagde] het bedrag dat volgens haar moest worden betaald verminderd met € 80.000 (twee keer € 40.000). De rente is verlaagd naar 7% per jaar. Voor zover [eisers] niet aan deze overeenkomst zouden zijn gebonden, omdat het nog moest worden uitgewerkt en notarieel vastgelegd, geldt dat [A] in een e-mail 19 maart 2023 de notaris vraagt om de verdere vastlegging van de afspraken in een notariële akte “on hold” te zetten, omdat partijen vooralsnog voldoende hadden aan de schriftelijke overeenkomst. Volgens [A] zou dat verwijzen naar nadere concepten die ná 12 september 2022 tussen partijen zijn uitgewisseld. Ook in die latere overeenkomsten is echter het totaalbedrag (per september 2022) nog steeds € 1.860.000 en de rente 7% per jaar. [eiseres] is vanaf het najaar 2022 tot en met augustus 2023 ten slotte 7% rente gaan betalen. [eisers] hebben de overeenkomst dus ook feitelijk uitgevoerd.
[eiseres] heeft voldoende tijd gehad om zelf onderhands te verkopen
3.5.
[eisers] hebben nog aangevoerd dat in het najaar van 2023 is afgesproken dat [eisers] de gelegenheid zouden hebben om zelf panden onderhands te verkopen als zij hun verplichtingen niet zouden kunnen nakomen. Als dat inderdaad is overeengekomen, dan geldt dat zij daarvoor voldoende gelegenheid hebben gehad. Het was in het voorjaar van 2023 duidelijk dat [eisers] de verplichtingen niet kon nakomen. Toen bleek immers dat [eisers] een aflossing van € 400.000 niet konden voldoen. Vanaf dat moment mochten [eisers] dus proberen om panden onderhands te verkopen. Inmiddels is het zomer 2024 en is [eisers] er nog steeds niet in geslaagd om een pand te verkopen. Dat is ook ingewikkeld, omdat er op de panden waar het hier om gaat 3 tot 7 beslagen liggen (grotendeels overeenkomstig). Daarnaast zijn de panden deels verhuurd en daardoor is nodig dat [gedaagde] een beroep kan doen op het huurbeding in de hypotheekakte, zodat er leeg kan worden verkocht. Dat is echter geen reden om te oordelen dat [gedaagde] de executie moet staken. [eisers] betalen al geruime tijd niets meer.
De belangenafweging valt uit in het voordeel van [gedaagde]
3.6.
Ook als de belangen van [eisers] en [gedaagde] worden meegenomen, is er geen reden om de executie te schorsen. Bij de verzoeken om toestemming voor onderhandse verkoop zijn er – deels door biedingen via [eisers] – hoge biedingen gedaan. Verder uitstel betekent alleen maar dat rente en kosten verder blijven oplopen.
Aanvullende overwegingen in de procedure met zaaknummer 577893 KGZA 24-359
3.7.
[eiser sub 2] is alleen aansprakelijk voor het openstaande deel van de eerste lening (met een aanvankelijke hoofdsom van € 1.250.000). In de overwegingen hiervoor is ook de positie van [eiser sub 2] beoordeeld.
3.8.
Namens [eiser sub 2] is nog aangevoerd dat zij geen partij is geworden bij de overeenkomst van najaar 2022, omdat [A] (die overlegde met [gedaagde] ) en [eiser sub 1] (die heeft getekend) niet gemachtigd waren door haar. Dat blijkt echter niet uit de stukken, integendeel.
3.9.
Ook heeft [eiser sub 2] niet duidelijk gemaakt welk belang zij heeft bij het tegenhouden van deze verkoop. Het is duidelijk dat met de executoriale verkoop van panden van [eiseres] de vordering van [gedaagde] kan worden betaald. [eiser sub 2] heeft er als hoofdelijk medeschuldenaar juist belang bij dat die verkopen doorgaan.
[eisers] moeten een proceskostenvergoeding betalen aan [gedaagde]
3.10.
[eiser sub 1] en [eiseres] zijn in hun procedure tegen [gedaagde] in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.973,00
3.11.
[eiser sub 2] is in haar procedure tegen [gedaagde] in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.973,00
3.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
in beide procedures
4.1.
wijst het gevorderde af,
in de procedure met zaaknummer 577882 KGZA 24-358
4.2.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiseres] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser sub 1] en [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de onder 4.2 genoemde proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in de procedure met zaaknummer 577893 KGZA 24-359
4.4.
veroordeelt [eiser sub 2] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser sub 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.5.
veroordeelt [eiser sub 2] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de onder 4.4 genoemde proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in beide procedures
4.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.2 tot en met 4.5 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.