ECLI:NL:RBMNE:2024:4881
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsovereenkomst tussen eiser en zijn schoonmoeder in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vraag of er sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen eiser en zijn schoonmoeder. Eiser had een aanvraag voor een werkloosheidsuitkering ingediend, die door het Uwv was afgewezen. Eiser stelde dat hij recht had op een uitkering omdat hij een arbeidsovereenkomst had met zijn schoonmoeder, die hem zorg verleende in het kader van een persoonsgebonden budget. Het Uwv handhaafde de afwijzing van de uitkering, waarop eiser beroep instelde.
De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. De rechtbank baseerde dit oordeel op de feiten dat eiser en zijn schoonmoeder een zorgovereenkomst hadden gesloten, die volgens de wet als een overeenkomst van opdracht wordt gekwalificeerd. Dit type overeenkomst valt niet onder de definitie van een arbeidsovereenkomst. De rechtbank benadrukte dat de bedoeling van de partijen bij het sluiten van de overeenkomst en de uitvoering ervan cruciaal zijn voor de beoordeling van de rechtsverhouding.
Eiser had gesteld dat er een gezagsverhouding bestond tussen hem en zijn schoonmoeder, maar de rechtbank oordeelde dat eiser dit niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank wees erop dat eiser in zijn aanvraag voor de uitkering had verklaard dat er geen toezicht of controle was op de werkzaamheden, wat in tegenspraak was met zijn latere stellingen. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat er geen arbeidsovereenkomst was en dat het beroep van eiser ongegrond was. Eiser kreeg geen vergoeding van de proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.