ECLI:NL:RBMNE:2024:4881

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
24/1559
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsovereenkomst tussen eiser en zijn schoonmoeder in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vraag of er sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen eiser en zijn schoonmoeder. Eiser had een aanvraag voor een werkloosheidsuitkering ingediend, die door het Uwv was afgewezen. Eiser stelde dat hij recht had op een uitkering omdat hij een arbeidsovereenkomst had met zijn schoonmoeder, die hem zorg verleende in het kader van een persoonsgebonden budget. Het Uwv handhaafde de afwijzing van de uitkering, waarop eiser beroep instelde.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. De rechtbank baseerde dit oordeel op de feiten dat eiser en zijn schoonmoeder een zorgovereenkomst hadden gesloten, die volgens de wet als een overeenkomst van opdracht wordt gekwalificeerd. Dit type overeenkomst valt niet onder de definitie van een arbeidsovereenkomst. De rechtbank benadrukte dat de bedoeling van de partijen bij het sluiten van de overeenkomst en de uitvoering ervan cruciaal zijn voor de beoordeling van de rechtsverhouding.

Eiser had gesteld dat er een gezagsverhouding bestond tussen hem en zijn schoonmoeder, maar de rechtbank oordeelde dat eiser dit niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank wees erop dat eiser in zijn aanvraag voor de uitkering had verklaard dat er geen toezicht of controle was op de werkzaamheden, wat in tegenspraak was met zijn latere stellingen. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat er geen arbeidsovereenkomst was en dat het beroep van eiser ongegrond was. Eiser kreeg geen vergoeding van de proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1559

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J. Weldam),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder.

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de vraag of tussen eiser en zijn schoonmoeder een arbeidsovereenkomst bestond, zodat eiser verzekerd was voor de Werkloosheidswet. Dan zou hij aanspraak kunnen maken op een werkloosheidsuitkering. Het Uwv heeft de aanvraag voor die uitkering afgewezen. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft het Uwv besloten de afwijzing in stand te laten. Tegen die beslissing op bezwaar van 26 januari 2024 heeft eiser beroep ingesteld.
1.1.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van eiser. Het Uwv heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. De beroepsgronden slagen daarom niet. Het besluit van het Uwv blijft in stand. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
3.1.
De schoonmoeder van eiser was door ziekte hulpbehoevend geworden. Voor het kunnen inhuren van zorg ontving zijn schoonmoeder een persoonsgebonden budget. Eiser heeft met zijn schoonmoeder een zorgovereenkomst gesloten. Eiser verrichtte zorgtaken en ontving daarvoor een vergoeding van zijn schoonmoeder als budgethouder van het persoonsgebonden budget. Hier is een einde aan gekomen toen zijn schoonmoeder werd opgenomen in een zorginstelling. Vervolgens heeft eiser een werkloosheidsuitkering aangevraagd.
3.2.
Een van de zonen van de schoonmoeder had in verband met het persoonsgebonden budget de rol als gewaarborgde hulp. Deze zoon is niet alleen de zwager van eiser, maar ook zijn gemachtigde in deze procedure. De gemachtigde is door de verschillende rollen op de hoogte van de situatie van de situatie van zowel eiser als de (schoon)moeder en kon op de zitting daarover uitleg geven.
4. Eiser heeft alleen recht op een werkloosheidsuitkering als sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen hem en zijn schoonmoeder. Of dit het geval was, moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij om de bedoelingen van eiser en zijn schoonmoeder bij het sluiten van de overeenkomst, maar ook om de wijze waarop zij daarna die overeenkomst hebben uitgevoerd. Dit is de vaste rechtspraak. [1]
De bedoeling van eiser en zijn schoonmoeder bij het sluiten van de overeenkomst
5. Eiser en zijn schoonmoeder hebben voor het sluiten van de overeenkomst gebruik gemaakt van het model ‘zorgovereenkomst met partner of familielid’ van de Sociale verzekeringsbank (Svb). In deze overeenkomst staat uitgeschreven dat het een overeenkomst is zoals bedoeld in art. 7:400 Burgerlijk Wetboek (BW). Dat wil zeggen: een overeenkomst van opdracht. Een overeenkomst van opdracht is geen arbeidsovereenkomst.
5.1.
In de beslissing op bezwaar wijst het Uwv op deze tekst in de overeenkomst en stelt het de bedoeling van eiser en zijn schoonmoeder bij het aangaan van de overeenkomst centraal. De rechtbank begrijpt de overweging van het Uwv zo dat hiermee een extra argument wordt gegeven, naast wat al in het primaire besluit als motivering is opgenomen. Op de zitting is namens eiser toegelicht dat zonder verder onderzoek voor dit model van de zorgovereenkomst is gekozen. Eiser en zijn schoonmoeder hebben niet bewust, met een bedoeling, voor een overeenkomst van opdracht gekozen. De rechtbank leidt uit deze uitleg af dat eiser meent dat uit de onbewuste keuze voor de overeenkomst van opdracht als vorm van de zorgovereenkomst, niet volgt dat geen sprake kan zijn van een arbeidsovereenkomst.
De gezagsverhouding tussen eiser en zijn schoonmoeder
6. Er kan sprake zijn van een arbeidsovereenkomst ondanks dat dit niet blijkt uit de zorgovereenkomst en dit ook niet de bedoeling was van eiser en zijn schoonmoeder bij het sluiten van die overeenkomst. De uitvoering kan immers zo zijn dat toch sprake is van een arbeidsovereenkomst. Drie onderwerpen zijn dan van belang: arbeid, loon en de gezagsverhouding. Het Uwv heeft vastgesteld dat arbeid werd verricht en loon werd betaald. Het is de vraag of ook sprake was van een gezagsverhouding tussen eiser en zijn schoonmoeder.
6.1.
Eiser stelt in de bezwaar- en beroepsprocedure dat de schoonmoeder in staat was instructies en aanwijzingen te geven en dit in de praktijk ook deed. Ook zouden de zonen van de schoonmoeder – dus de zwagers van eiser – instructies en aanwijzingen hebben gegeven en de werkzaamheden hebben geëvalueerd. Daarnaast zou de zwager die ook de gewaarborgde hulp van de schoonmoeder is, betrokken zijn in de gezagsverhouding. Eiser heeft dit alles wel in het beroepschrift en ter zitting gesteld, maar hij heeft deze stellingen niet met documenten of andere bewijzen onderbouwd. Bovendien heeft eiser zelf het tegendeel verklaard in de vragenlijst die eiser voor de aanvraag van de uitkering heeft ingevuld. Hierin verklaart eiser dat geen toezicht en controle werden uitgeoefend op de kwaliteit en voortgang van de werkzaamheden, dat daarover ook geen gesprekken werden gehouden en dat de werkzaamheden ook niet werden geëvalueerd. Voor zover iemand eiser ter verantwoording riep, was dit volgens eiser de Svb. Uit de verklaring van eiser, afgelegd bij de aanvraag voor de uitkering, blijkt niet dat sprake was van de vereiste gezagsverhouding. De vraag is daarom welke betekenis van deze eerste verklaring afwijkende verklaringen in de bezwaar- en beroepsprocedure hebben.
6.2.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat uitgegaan wordt van de juistheid van een schriftelijke en ondertekende verklaring. Aan het achteraf willen intrekken of vervangen van die verklaring wordt weinig betekenis toegekend. In geval van bijzondere omstandigheden kan dit anders zijn. Ter zitting is gevraagd wat in dit geval de bijzondere omstandigheid zou kunnen zijn. De gemachtigde van eiser – die ook de zwager is met de rol als gewaarborgde hulp – stelt dat de bijzondere omstandigheid is dat eiser een leek en geen jurist is en dat hij, als ter zake deskundige, de vragenlijst voor eiser anders zou hebben ingevuld. Het kan inderdaad zo zijn dat de gemachtigde in één van zijn rollen de vragenlijst anders zou hebben ingevuld, maar dat is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan niet van de juistheid van de eerste schriftelijke en ondertekende verklaring zou moeten worden uitgegaan. Op basis van de eigen verklaring van eiser heeft het Uwv daarom terecht mogen vaststellen dat geen sprake was van de vereiste gezagsverhouding.
6.3.
Ter zitting heeft eiser nog gesteld dat zijn gemachtigde en zwager, in zijn rol van gewaarborgde hulp, ook het gezag namens de schoonmoeder uitoefende. De rechtbank volgt deze stelling niet. De vraag of een gewaarborgde hulp namens de budgethouder gezag kan uitoefenen, kan onbeantwoord blijven. Eiser heeft zijn stelling namelijk niet met feiten onderbouwd hoe en wanneer dit gezag werd uitgeoefend. Uit wat eiser naar voren heeft gebracht blijkt dat de gewaarborgde hulp de taken verrichtte met betrekking tot de het persoonsgebonden budget. Maar daaruit blijkt niet dat de gewaarborgde hulp ook de schoonmoeder als veronderstelde werkgever vertegenwoordigde in de veronderstelde arbeidsverhouding. De stelling dat de gemachtigde van eiser in zijn rol van gewaarborgde hulp van zijn moeder en dus de schoonmoeder van eiser en gezien zijn beroep als advocaat niet in strijd met de wet zou handelen, is hiervoor onvoldoende.
6.4.
Uit wat eiser naar voren heeft gebracht, blijkt niet dat het Uwv geen zorgvuldig onderzoek zou hebben gedaan of dat het besluit onvoldoende gemotiveerd zou zijn. De beroepsgronden van eiser slagen niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het besluit van het Uwv om geen werkloosheidsuitkering toe te kennen, blijft in stand. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Snoo, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Deve, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld: Centrale Raad van Beroep 15 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2701.