In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 juni 2023. De heffingsambtenaar heeft op 5 juli 2022 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt, dat op 8 juli 2022 is ontvangen. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd. Eiser heeft op 6 augustus 2023 beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 behandeld via een beeldverbinding, waarbij de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig was, maar eiser niet.
Eiser stelt dat niet binnen de wettelijke termijn is beslist op het bezwaar, en beroept zich op artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De heffingsambtenaar stelt echter dat de overschrijding van de beslistermijn geen gevolgen heeft voor de uitspraak. De rechtbank is het eens met de heffingsambtenaar en oordeelt dat de wettelijke termijnen voor het nemen van besluiten geen fatale termijnen zijn. Overschrijding van de termijnen leidt niet tot vernietiging van de beslissing op bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Mennen, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2024. Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen.