ECLI:NL:RBMNE:2024:5025

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 23/3968
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer door CBR

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om herziening van een eerder opgelegde Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG). Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) had het verzoek op 2 juni 2023 afgewezen, en deze afwijzing werd gehandhaafd in een besluit van 23 juni 2023. De rechtbank behandelde het beroep op 15 mei 2024, waarbij eiseres en haar gemachtigde, alsook de gemachtigde van het CBR aanwezig waren.

Eiseres, geboren in 2000, had een EMG opgelegd gekregen na een snelheidsovertreding en onvoldoende afstand houden, wat leidde tot een vermoeden van rijongeschiktheid. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de EMG, maar dit werd ongegrond verklaard. In haar herzieningsverzoek stelde eiseres dat er nieuwe feiten waren, waaronder een vernietiging van een sanctie door de advocaat-generaal en een uitspraak van het Gerechtshof. De rechtbank oordeelde echter dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die de afwijzing van het herzieningsverzoek konden rechtvaardigen.

De rechtbank concludeerde dat het CBR terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was voor herziening, omdat de eerdere beslissing in rechte vaststond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiseres af, inclusief het verzoek om terugbetaling van griffierecht en proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter Y.N.M. Rijlaarsdam en is openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3968

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.R.A. Röschlau),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder

(gemachtigde: mr. P.A. Leerentveld).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om een eerder opgelegde Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) te herzien.
1.1.
Het CBR heeft dit verzoek met het besluit van 2 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is het CBR bij de afwijzing op het verzoek om herziening gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het CBR.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2000 en was een beginnend bestuurder toen op 2 maart 2019 door de politie eenheid Midden-Nederland proces-verbaal tegen haar werd opgemaakt wegens overschrijding van de maximaal toegestane snelheid met 32 km/uur en onvoldoende afstand houden. Verweerder heeft vanwege het vermoeden van rijongeschiktheid een EMG opgelegd. Dat vermoeden is gebaseerd op het aanhouden van een te korte volgafstand en het rijden met hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan en dan het overige verkeer toeliet, omdat eiseres met dit rijgedrag voldeed aan het gestelde in artikel 14, eerste lid, sub a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde EMG. Verweerder heeft dat bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 10 september 2019. Dit besluit is aan de gemachtigde van eiseres gestuurd. Eiseres heeft geen beroep ingesteld. Hiermee staat de opgelegde EMG in rechte vast. Eiseres heeft de opgelegde EMG betaald en gevolgd.
3. Eiseres heeft op 16 maart 2023 een herzieningsverzoek ingediend. Verweerder heeft het herzieningsverzoek afgewezen en deze afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd, omdat er volgens verweerder geen nieuw feit of veranderde omstandigheid is aangevoerd als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht het verzoek om herziening heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving, geldend op de datum van het bestreden besluit, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Zijn er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb?
6. Eiseres betoogt dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die verweerder niet heeft meegenomen in zijn beslissing. Zo heeft de advocaat-generaal bepaald dat er geen sprake is van een strafbaar feit door de beschikking, waarin aan eiseres wegens het onvoldoende afstand houden een sanctie van € 280,- was opgelegd, te vernietigen. Hierdoor ontvalt één van de gronden aan de beslissing van 1 april 2019 waarin aan eiseres een EMG is opgelegd. Bovendien heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gezien de omstandigheden – uitlokking – aanleiding gezien om ten aanzien van de snelheidsovertreding geen straf op te leggen. Verweerder had daarom opnieuw moeten beslissen en de eerdere beslissing moeten intrekken.
7. Volgens vaste rechtspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) mag een bestuursorgaan, in dit geval het CBR, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt ook voor de rechter, tenzij er tegenbewijs is dat ertoe moet leiden af te wijken van dit uitgangspunt. Indien uit een op ambtseed of ambtsbericht opgemaakt proces-verbaal een vermoeden van ongeschiktheid tot het besturen van een motorrijtuig als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden afgeleid, vormt dit voldoende grondslag om een bestuursrechtelijke maatregel op te leggen. Zo’n maatregel is erop gericht de verkeersveiligheid te waarborgen en staat los van een eventuele strafrechtelijke procedure. Vrijspraak door de politierechter van het ten laste gelegde laat dat gegronde vermoeden in beginsel onverlet. Dat kan anders zijn indien het strafrechtelijke vonnis de inhoud van de processen-verbaal die ten grondslag zijn gelegd aan de oplegging van het onderzoek naar de rijgeschiktheid onderuit haalt of anderszins een ander licht werpt op de feiten of omstandigheden waarop ook de bestuursrechtelijke maatregel is gebaseerd. [1]
8. In dit geval heeft de advocaat-generaal de beschikking waarin eiseres een sanctie is opgelegd van € 280,- wegens het onvoldoende afstand houden, vernietigd. Het Gerechtshof heeft daarom in haar arrest van 19 augustus 2021, het hoger beroep van eiseres tegen de beslissing van de kantonrechter niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres had immers door de vernietiging van de beschikking geen belang meer bij een uitspraak. Waarom de beschikking is vernietigd, staat echter niet vast. In het arrest is immers geen reden vermeld voor de vernietiging van de beschikking door de advocaat-generaal. Volgens eiseres heeft de advocaat-generaal de beschikking vernietigd, omdat zij door de politie werd uitgelokt. De rechtbank zegt niet dat dat niet waar zou kunnen zijn, maar eiseres heeft deze stelling niet onderbouwd. Dat de inhoud van het proces-verbaal van politie niet juist zou zijn, is dus niet gebleken. Het vermoeden van ongeschiktheid blijft in dit geval dus bestaan. Daarom heeft verweerder kunnen concluderen dat de vernietiging van de beschikking door de advocaat-generaal geen nieuw gebleken feit is, dat moet leiden tot herziening van de beschikking van 10 september 2019.
8.1.
Over de snelheidsovertreding heeft eiseres een aantekening mondeling vonnis (amv) overgelegd van een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 mei 2021, waaruit blijkt dat het Hof de snelheidsovertreding bewezen en eiseres strafbaar acht en dat het Hof heeft bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd. Anders dan eiseres stelt blijkt uit deze amv echter niet dat zij uitgelokt zou zijn. Dus ook uit deze uitspraak blijkt niet dat de inhoud van het proces-verbaal van politie niet juist zou zijn.
8.2.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder het herzieningsverzoek heeft mogen afwijzen met toepassing van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Moest verweerder nader onderzoek doen naar de feiten?
9. Eiseres heeft diverse gronden aangevoerd die er in de kern op neerkomen dat er voor verweerder in verband met het ingediende herzieningsverzoek aanleiding bestond om nader onderzoek te doen naar de gebeurtenissen die hebben geleid tot het opleggen van de EMG. Ook stelt eiseres dat als de advocaat-generaal bepaalt dat er geen strafbaar feit is, verweerder niet zelfstandig kan oordelen dat dat er wel is. In dat geval had verweerder om eiseres alsnog vervolgd te zien een procedure op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering moeten voeren. Dat heeft verweerder niet gedaan, dus heeft eiseres geen strafbaar feit gepleegd. Verweerder plaatst zich boven wet- en regelgeving en boven de beslissing van het Gerechtshof Arnhem.
10. De rechtbank overweegt dat, anders dan eiseres meent, het niet zo is dat verweerder zich zelfstandig een oordeel moet vormen over de strafbaarheid van een door de politie geconstateerd feit. Verweerder mag afgaan op de processen-verbaal van politie en heeft geen eigen onderzoeksplicht. Verweerder doet ook geen onderzoek naar strafbaarheid van feiten. Verweerder vervolgt ook geen personen. De opgelegde EMG is een bestuursrechtelijke maatregel en geen straf. Indien eiseres meent dat de politie ten onrechte proces-verbaal tegen haar heeft opgemaakt en de officier van justitie haar ten onrechte heeft vervolgd, zal zij zich tot de politie en/of de officier van justitie moeten wenden. Deze beroepsgronden slagen niet.
Had eiseres gehoord moeten worden?
11. Van de in artikel 7:2 van de Awb neergelegde algemene hoorplicht kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Zoals de rechtbank hiervoor bij overweging 8.2. heeft geoordeeld voldoet het verzoek om herziening niet aan de voorwaarden van artikel 4:6 van de Awb. Verweerder heeft het bezwaar daarom kennelijk ongegrond kunnen verklaren en heeft eiseres daarom niet hoeven horen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Beschikte eiseres over een volledig dossier?
12. Eiseres betoogt dat verweerder geen dossier heeft overlegd, waardoor de gronden niet nader aangevuld konden worden. Ter zitting heeft zij toegelicht dat zij meent dat verweerder onderling ambtelijk overleg heeft gevoerd en dat de stukken daarvan overgelegd moeten worden. Eiseres wenst over deze stukken te beschikken om te bezien wat verweerder nodig heeft om tot een andere beslissing te komen en te weten te komen wat het proces is bij verweerder.
13. De rechtbank overweegt dat de gemachtigde van eiseres haar al bijstaat sinds de eerste bezwaarprocedure ten tijde van het opleggen van de EMG. De gemachtigde van eiseres beschikt dus over alle relevante stukken. Het ligt verder op de weg van eiseres zelf om er zorg voor te dragen dat haar verzoek compleet is. Er is geen enkele wettelijke grondslag voor verweerder om stukken van interne beraadslaging aan eiseres te overleggen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Overige gronden
14. Dat in het verslag van de hoorzitting van 9 augustus 2019 ten onrechte staat dat de hoorzitting telefonisch heeft plaatsgevonden, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
15. Dat het herzieningsverzoek anders dan verweerder stelt niet op 1 juni 2023 maar op 16 maart 2023 is ingediend, is juist. De rechtbank vindt het noemen van deze datum echter niet dusdanig onzorgvuldig dat hierdoor het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank merkt op dat het moment van indiening voor verweerder geen reden vormde om het herzieningsverzoek af te wijzen, dus het moment voor indiening is niet relevant geweest voor de afwijzing.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:6
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2 Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
[…]
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
[…]

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:963