ECLI:NL:RBMNE:2024:514

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
10796000
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de vraag of de bestuurder van een vennootschap namens de vennootschap of in privé heeft gehandeld bij het geven van een opdracht tot asbestinventarisatie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een vennootschap onder firma, vertegenwoordigd door [eiser sub 1], en [gedaagde] B.V. over de betaling van facturen voor asbestinventarisatie en -sanering. [eiser sub 1] heeft in opdracht van [gedaagde] een asbestinventarisatie uitgevoerd, maar [gedaagde] heeft de facturen niet betaald. De kern van het geschil is of de bestuurder van [gedaagde], [bestuurder 2], de opdracht heeft gegeven namens de vennootschap of in privé. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen tussen [eiser sub 1] en [gedaagde] en dat [bestuurder 2] als bestuurder bevoegd was om [gedaagde] te vertegenwoordigen. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] als contractspartij moet worden beschouwd, ondanks dat de werkzaamheden betrekking hadden op privé-eigendommen van [bestuurder 2]. De vordering van [eiser sub 1] wordt toegewezen, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 10796000 \ LC EXPL 23-2630
Vonnis van 7 februari 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[eiser sub 1],
te [vestigingsplaats 1] ,
hierna afzonderlijk te noemen: [eiser sub 1] ,
2.
[eiser sub 2],
te [woonplaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen: [eiser sub 2] ,
3.
[eiser sub 3],
te [woonplaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen: [eiser sub 3] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] c.s.,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde] B.V,
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
vertegenwoordigd door haar bestuurder [bestuurder 1] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 8 november 2023;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek met een productie;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] drijft een onderneming in asbestinventarisatie en in de begeleiding daarvan. [gedaagde] verricht werkzaamheden in de attractie-industrie.
2.2.
[bedrijf] B.V. is enig bestuurder van [gedaagde] . De bestuurders van [bedrijf] B.V. zijn [bestuurder 1] en [bestuurder 2] (hierna: [bestuurder 2] ).
2.3.
In december 2021 heeft [bestuurder 2] contact opgenomen met [eiser sub 1] en haar opdracht gegeven om een asbestinventarisatie uit te voeren met betrekking tot een aantal schuren en een aanbouw aan de [adres] te [plaats] .
2.4.
[eiser sub 1] heeft deze asbestinventarisatie in januari 2022 uitgevoerd.
2.5.
Rondom het uitvoeren van de asbestinventarisatie heeft [bestuurder 2] [eiser sub 1] opdracht gegeven om bij derden offertes op te vragen voor het saneren van de geïnventariseerde asbest en het plannen/begeleiden daarvan.
2.6.
[eiser sub 1] heeft vervolgens bij een aantal derden offertes opgevraagd voor het saneren van de asbest.
2.7.
Bij factuur van 25 februari 2022 heeft [eiser sub 1] ter zake de asbestinventarisatie een bedrag van € 611,05 bij [gedaagde] in rekening gebracht.
2.8.
Bij factuur van 3 mei 2022 heeft [eiser sub 1] ter zake de onder 2.5. bedoelde opdracht een bedrag van € 468,65 bij [gedaagde] in rekening gebracht.
2.9.
[gedaagde] heeft voornoemde twee facturen, ondanks sommaties, niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] c.s. vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan [eisers] c.s. te betalen € 1.404,04 (bestaande uit € 1.079,70 aan hoofdsom, € 162,38 aan verschenen wettelijke handelsrente tot en met 7 november 2023 en € 161,96 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 8 november 2023 tot de voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan deze vorderingen legt [eisers] c.s. – samengevat – het volgende ten grondslag. Tussen [eiser sub 1] en [gedaagde] is een mondelinge overeenkomst tot stand gekomen met betrekking tot het door [eiser sub 1] uitvoeren van een asbestinventarisatie. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden is er een tweede overeenkomst gesloten die ziet op het door [eiser sub 1] bij derde partijen opvragen van offertes voor de asbestsanering en het plannen daarvan. [eiser sub 1] heeft de overeengekomen werkzaamheden uitgevoerd en heeft daartoe twee facturen met een totaalbedrag van € 1.079,70 bij [gedaagde] in rekening gebracht. Zij wil die facturen betaald zien.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Kort gezegd stelt zij dat [bestuurder 2] de opdrachten voor zichzelf in privé aan [eiser sub 1] heeft verstrekt, en niet namens [gedaagde] . De werkzaamheden zagen ook op privé-eigendommen van [bestuurder 2] aan de Neushoornweg te Kraggenburg. [gedaagde] maakt ook geen gebruik van deze gebouwen.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter merk allereerst op dat [eisers] c.s. heeft aangevoerd dat de overeenkomsten tot stand zijn gekomen tussen [eiser sub 1] en [gedaagde] . Zij heeft niet toegelicht wat de rol van eisers sub 2 en 3, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] , in deze procedure is. Zij heeft ook geen uittreksel KvK overgelegd, waaruit zou kunnen volgen of deze personen vennoten van [eiser sub 1] zijn. De kantonrechter zal de vorderingen, voor zover deze zijn ingesteld door [eiser sub 2] en [eiser sub 3] , daarom afwijzen.
4.2.
Niet ter discussie staat dat aan [eiser sub 1] (mondeling) opdracht is gegeven tot asbestinventarisatie en begeleiding bij asbestsanering en dat [eiser sub 1] deze werkzaamheden heeft uitgevoerd. Dit zijn overeenkomsten van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De opdrachtgever is voor de verrichte werkzaamheden loon verschuldigd.
4.3.
Het loon moeten worden betaald door de partij die [eiser sub 1] opdracht heeft gegeven de werkzaamheden uit te voeren. Partijen twisten over de vraag of [bestuurder 2] namens zichzelf in privé de opdracht heeft gegeven of dat hij namens [gedaagde] heeft gehandeld.
4.4.
Het antwoord op de vraag wie partij is bij een overeenkomst, en dus of iemand bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam of als vertegenwoordiger van een vennootschap heeft gehandeld, is afhankelijk van hetgeen partijen tegenover elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (Hoge Raad 30 november 2018, ECLI:NL:2018:2217).
4.5.
Uit de door [eiser sub 1] overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat het asbestinventarisatierapport (productie 4 bij dagvaarding) en de offertes voor de sanering (productie 2) uitsluitend zijn verzonden naar het zakelijke e-mailadres van [gedaagde] , te weten [emailadres] . Via WhatsAppberichten heeft [bestuurder 2] te kennen gegeven de offertes te hebben ontvangen (productie 2). In de correspondentie over de opdrachten heeft [bestuurder 2] niet aangegeven dat hij de opdracht in privé verstrekte. [gedaagde] heeft ook niet betwist dat [bestuurder 2] als bestuurder bevoegd was om [gedaagde] te vertegenwoordigen. [eiser sub 1] heeft de facturen op naam van [gedaagde] gesteld en bij haar in rekening gebracht (productie 5 en 7). Niet gebleken is dat [gedaagde] tot aan deze procedure tegen deze tenaamstelling verweer heeft gevoerd. De sommaties tot betaling zijn ook naar het zakelijke e-mailadres van [gedaagde] verzonden (productie 8 en 9). [eiser sub 1] wijst er terecht op dat daar nooit het verweer op is gekomen dat niet [gedaagde] , maar [bestuurder 2] de contractpartij is. Wel heeft [bestuurder 2] , wederom vanaf het zakelijke e-mailadres, een aantal andere bezwaren tegen de in rekening gebrachte kosten aangevoerd (productie 8 en 10). De kantonrechter concludeert op grond van het vorenstaande dat [gedaagde] ervan uit mocht gaan dat [bestuurder 2] bij de opdrachtverstrekking in de hoedanigheid van bestuurder van [gedaagde] handelde. [gedaagde] heeft daarom als contractspartij te gelden.
4.6.
Dat de opstallen waar de asbestinventarisatie en -sanering betrekking op hebben niet in eigendom of gebruik zijn van [gedaagde] doet er niet aan af dat [gedaagde] als contractspartij moet worden beschouwd. Niet is gebleken dat [eiser sub 1] hiermee bekend was. Bovendien kan van haar niet worden verlangd dat zij onderzoek doet naar de eigendomsverhoudingen of het feitelijke gebruik van de opstallen die zij in onderzoek krijgt. Zelfs al zou [eiser sub 1] hiermee bekend zijn geweest, dan nog betekent dit niet noodzakelijkerwijs dat zij daaruit de conclusie had moeten trekken dat [bestuurder 2] in privé de opdrachtgever was.
4.7.
[gedaagde] heeft er nog op gewezen dat de door [eiser sub 1] bij de asbestsaneerders opgevraagde offertes op naam van [bestuurder 2] in privé zijn gesteld. Dit betreft echter een gedraging van een derde partij, die niet (direct) van invloed is op de vraag of [bestuurder 2] tegenover [eiser sub 1] in privé of als bestuurder heeft gehandeld. Omdat [gedaagde] niet nader heeft toegelicht wat de relevantie van de tenaamstelling van deze offertes is, gaat de kantonrechter daaraan voorbij.
4.8.
[gedaagde] heeft de hoogte van de door [eiser sub 1] in rekening gebrachte bedragen niet betwist. In deze procedure heeft zij verder ook geen inhoudelijke verweren gevoerd. Dit betekent dat de hoofdsom toewijsbaar is en de kantonrechter [gedaagde] zal veroordelen om de openstaande facturen van in totaal € 1.079,70 aan [eiser sub 1] te betalen.
4.9.
[eiser sub 1] vordert een bedrag van € 162,38 aan verschenen wettelijke handelsrente tot en met 7 november 2023 en de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 8 november 2023. [gedaagde] heeft hiertegen geen verweer gevoerd. De kantonrechter wijst deze vordering daarom toe.
4.10.
[eiser sub 1] maakt aanspraak op de vergoeding van € 161,96 aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De kantonrechter stelt vast dat [eiser sub 1] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.11.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser sub 1] worden begroot op:
- dagvaarding € 109,86
- griffierecht € 322,00
- salaris gemachtigde € 398,00 (2 punten x tarief € 199,00)
- nakosten €
132,00
Totaal € 961,86

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [eiser sub 1] te betalen:
- € 1.079,70 € 1.079,70 aan hoofdsom;
  • € 162,38 aan wettelijke handelsrente tot en met 7 november 2023;
  • € 161,96 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de hoofdsom vanaf 8 november 2023 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 961,86, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [bestuurder 2] ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2024.
45353