ECLI:NL:RBMNE:2024:5251

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
C/16/566009 / FA RK 23-2072 en C/16/572041 / FA RK 24-551
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling van hypothecaire schulden

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De man en de vrouw zijn met elkaar getrouwd op een niet gespecificeerde datum en hebben huwelijkse voorwaarden laten opmaken. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om diverse nevenvoorzieningen, waaronder het ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid voor hypothecaire leningen. De man heeft de verzoeken van de vrouw betwist en heeft zelf ook verzoeken ingediend, waaronder het verzoek om te bepalen dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor de hypothecaire schulden. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juni 2024 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet heeft aangetoond dat de hypothecaire schulden mede ten behoeve van de vrouw zijn aangegaan. Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat alleen de man draagplichtig is voor de rente en aflossing van deze schulden. De rechtbank heeft bepaald dat de man ervoor moet zorgen dat de vrouw binnen vier maanden na de beschikking uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen. Daarnaast heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de vrouw de huurster van de woning zal zijn. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de man alleen draagplichtig is voor de schuld aan de SVB. De verzoeken van de man om de vrouw voor de helft draagplichtig te verklaren voor deze schuld zijn afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten verdeeld en de verzoeken voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Zaakgegevens: C/16/566009 / FA RK 23-2072 (echtscheiding)
C/16/572041 / FA RK 24-551 (huwelijksvermogensrecht)
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikking van 2 juli 2024
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende in [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. F.J. Sol,
e n
[de man],
wonende in [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. N.H. Fridsma.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen 1 en 2, binnengekomen op 31 oktober 2024;
het verweerschrift van de man met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken) en met bijlagen 1 tot en met 7;
het verweerschrift van de vrouw op de zelfstandige verzoeken van de man, met bijlagen 3 tot en met 13, en
het bericht namens de vrouw van 14 juni 2024, met bijlage 14.
1.2.
De verzoeken en de verweren zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 25 juni 2024. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en
de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De man en de vrouw zijn op [huwelijksdatum] in de gemeente [huwelijksplaats] met elkaar getrouwd.
2.2.
Zij hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
De man en de vrouw hebben op [datum] huwelijkse voorwaarden laten opmaken. Daarin zijn zij – voor zover hier van belang – het volgende overeengekomen:

(…)
Artikel 1
Tussen de echtgenoten zal geen enkele gemeenschap van goederen of van inkomsten bestaan.
Artikel 2
Alle kosten van de gemeenschappelijke huishouding, waaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, die tot het gezin van de echtgenoten behoren, worden door de echtgenoten gedragen op de wijze, als in de Wet is voorgeschreven.
(…)
Artikel 5
Alle zaken, waarvan niet blijkt, aan wie der echtgenoten zij toebehoren worden geacht aan beide echtgenoten gezamenlijk in vrije mede-eigendom toe te behoren.
(…)
Wat ligt voor?
2.4.
De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
de huwelijkse voorwaarden af te wikkelen volgens een nader in te dienen voorstel;
te bepalen dat de man verplicht is:
 er voor zorg te dragen dat binnen drie maanden na afgifte van de beschikking de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldleningen;
 dan wel de vrouw te vrijwaren voor enige aanspraken voortvloeiend uit de hypotheken;
 dan wel al zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning om daarmee het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw te bewerkstelligen;
te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag dient te voldoen ter hoogte van fl. 32.000,-/€ 14.521,-, zijnde de aflossing van de lening opgenomen in de door partijen op 24 november 1988 getekende akte, dan wel zijnde een vergoeding voorde op basis van deze akte achtergebleven inboedel.
2.5.
De man verzoekt de rechtbank het door de vrouw verzochte af te wijzen. Voor zover de rechtbank de echtscheiding zal uitspreken, verzoekt de man de rechtbank voorts bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dan wel voor recht te verklaren dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn met betrekking tot de schulden aan de [hypotheekverstrekker 1] ad € 226.890,- en [hypotheekverstrekker 2] ad € 249.810,70 en SVB van € 15.683,69;
te bepalen dat voor zover de man meer dan de helft van de schulden aan de [hypotheekverstrekker 1], de [hypotheekverstrekker 2] en de SVB heeft voldaan, hij tot het bedrag van dat meerdere regres heeft op de vrouw;
te bepalen dat de vrouw op grond van artikel 3:172 BW aan de man verschuldigd is de helft van de rentelasten ter zake de hypotheken met ingang van oktober 2023, zijnde thans een bedrag van € 830,95 per maand en voorts te bepalen dat dit bedrag kan worden aangepast op grond van wijziging van de hypotheekrente;
de vrouw te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te voldoen een bedrag van € 263,10 zijnde de helft van de door de man betaalde aanslag van het Hoogheemraadschap van 30 april 2023;
de vrouw te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te voldoen een bedrag van 3 x 178,95 = € 536,85, zijnde de helft van de door de man betaalde premie ziektekosten voor beide partijen over de maanden oktober 2023 tot en met december 2023.
te bepalen dat het huurrecht op de woning in [plaats] aan de [adres] aan de vrouw wordt toegedeeld.
2.6.
De vrouw verzoekt de rechtbank het door de man zelfstandig verzochte onder a) tot en met e) af te wijzen.
2.7.
Voor zover dat voor de beoordeling van belang is, gaat de rechtbank hierna nader in op de standpunten van partijen.

3.De beoordeling

Echtscheiding
3.1.
De rechtbank zal op verzoek van de vrouw de echtscheiding uitspreken. In de wet staat dat je mag scheiden als je huwelijk duurzaam is ontwricht. Daarvan is sprake als het niet meer mogelijk is om met elkaar samen te leven en dat het er niet naar uitziet dat het beter wordt. De vrouw heeft gezegd dat dat zo is en volhardt daar in, ook nadat de man de duurzame ontwrichting heeft betwist.
Schulden
3.2.
In artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden (hierna: HV) zijn partijen overeengekomen dat door het huwelijk geen enkele gemeenschap van goederen ontstaat. Er zijn gedurende het huwelijk diverse schulden ontstaan. De man stelt dat de vrouw voor de volgende schulden voor de helft draagplichtig is:
a. De hypothecaire geldlening bij de [hypotheekverstrekker 1] ten bedrage van € 226.890,-;
b. De hypothecaire geldlening bij de [hypotheekverstrekker 2] ten bedrage van € 249.810,-;
c. De schuld aan de SVB.
Hypothecaire leningen
3.3.
De man stelt dat de vrouw in hun interne verhouding voor de helft draagplichtig is voor de hypothecaire geldleningen. Hij wil dat de vrouw de helft van de rentelasten voldoet. De vrouw betwist dat en wil dat de man ervoor zorgt dat zij door de hypotheekverstrekker wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
3.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij allebei jegens de hypotheekverstrekker hoofdelijk aansprakelijk zijn. De rechtbank begrijpt het verzoek van de vrouw om de vrouw te vrijwaren van enige aanspraken voortvloeiende uit de hypotheken mede zo dat zij niet gehouden is de helft van de rentelasten van de hypotheken te betalen.
3.5.
De man heeft ter zitting verklaard dat een deel van de hypothecaire leningen zijn aangewend voor de onderneming die hij destijds samen met zijn broer had en een deel voor de verbouwing van zijn woning. Hij stelt dat met (het resterende deel van) de geldleningen de kosten van de huishouding zijn voldaan. Tegenover de betwisting door de vrouw onderbouwt hij dat niet. Overigens acht de rechtbank het aannemelijk dat de schulden zijn aangegaan ten behoeve van de woning van de man, nu hij de rente, als rente voor een eigenwoningschuld in zijn aangiften voor de inkomstenbelasting heeft afgetrokken. Nu de man niet heeft aangetoond dat de hypothecaire schulden (mede) ten behoeve van de vrouw zijn aangegaan, is zij naar het oordeel van de rechtbank niet draagplichtig voor de rente en aflossing van deze schulden. De rechtbank zal de verzoeken van de man daarom afwijzen en voor recht verklaren dat in de onderlinge verhouding tussen partijen alleen de man draagplichtig is voor de rente en aflossing van deze schulden.
3.6.
Omdat alleen de man draagplichtig is voor de hypothecaire schulden kan van de vrouw niet verwacht worden hieraan hoofdelijk gebonden te blijven. De rechtbank zal om die reden bepalen dat de man ervoor moet zorgen dat de vrouw binnen vier maanden na de datum van deze beschikking wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
Schuld aan SVB
3.7.
De schuld aan de SVB is ontstaan doordat de man een te hoge AOW-uitkering heeft ontvangen. Dit is een schuld van de man en het is aan de man om te onderbouwen dat de schuld ook de vrouw aangaat. De vrouw heeft dit betwist. Tegenover die betwisting heeft de man onvoldoende onderbouwd dat de teveel ontvangen gelden mede ten goede zijn gekomen aan de vrouw en dat de schuld om die reden ook de vrouw aangaat. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de man voor zijn woning ook nog eigen lasten had die van zijn inkomsten zijn voldaan. Daarmee is niet vast komen te staan dat de schuld ook de vrouw aangaat en is de vrouw niet draagplichtig voor de schuld aan de SVB. De rechtbank zal de verzoeken van de man om te bepalen dat de vrouw voor de helft draagplichtig is voor de schuld aan de SVB en dat de man een regresvordering op haar heeft, voor zover hij meer dan zijn helft van deze schuldenlast heeft voldaan, afwijzen.
Verdeling van de eenvoudige gemeenschap van inboedel
3.8.
Partijen zijn in artikel 1 HV overeengekomen dat er door het huwelijk geen gemeenschap van goederen zal ontstaan. Wel zijn zij op een andere manier samen eigenaar/rechthebbende geworden van een aantal goederen. Dat worden ‘eenvoudige gemeenschappen’ genoemd. Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat de inboedel van de woning aan de [adres] in [plaats] met gesloten beurzen is verdeeld in die zin dat aan ieder van partijen de inboedelgoederen zijn toegedeeld die op dit moment in haar of zijn bezit zijn. Nu partijen het eens zijn over de verdeling van de inboedelgoederen, zal de rechtbank daarvoor geen beslissing opnemen in het dictum, omdat er geen taak meer is weggelegd voor de rechter. [1]
Lening van de vrouw aan de man
3.9.
De vrouw heeft haar verzoek omtrent de lening die zij aan de man heeft verstrekt, zoals overeengekomen in de onderhandse akte van 24 november 1988, ter zitting ingetrokken. Om die reden hoeft de rechtbank op dat verzoek niet meer hoeft te beslissen.
De (vermeende) vergoedingsrechten
3.10.
De man verzoekt de vrouw te veroordelen een bedrag van € 536,85 aan de man te betalen in verband met een vergoedingsrecht. Volgens de man heeft hij met privé-vermogen lasten van de vrouw, meer in het bijzonder de zorgpremie van de vrouw van oktober tot en met december 2023 voldaan. De rechtbank is het met de vrouw eens dat de zorgpremie van oktober 2023 nog onder de kosten van de gemeenschappelijke huishouding valt, omdat de vrouw pas in oktober de echtelijke woning heeft verlaten en het verzoek tot echtscheiding op 31 oktober 2023 is ingediend. Gesteld noch gebleken is dat de man meer dan zijn aandeel in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding van oktober 2023 heeft voldaan. Omdat de vrouw niet inzichtelijk heeft gemaakt dat partijen destijds recht hadden op zorgtoeslag dient de vrouw haar deel van de premie zorgverzekering van november en december 2023 aan de man te vergoeden. De rechtbank zal het verzoek van de man in zoverre toewijzen dat de vrouw aan de man een bedrag van 2 x € 178,95 = € 357,90 dient te vergoeden.
De verrekening de waterschapsbelasting vanwege kosten van de huishouding
3.11.
De man verzoekt de vrouw te veroordelen een bedrag van € 263,10 aan hem te betalen in verband met bijdrage in de kosten van de huishouding. Volgens de man heeft de vrouw minder bijgedragen dan waartoe zij op grond van haar inkomen en/of vermogen zou zijn gehouden. Ter zitting heeft de man erkend dat de aanslag waterschapsbelasting ook een deel eigenaarslasten van de woning bevat waarvoor hij alleen draagplichtig is. Voor het deel gebruikerslasten van de aanslag is de vrouw tot 1 november 2023 draagplichtig en gesteld noch gebleken is dat zij tot die tijd minder dan haar aandeel heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding. Vanaf 1 november 2023 woonde de vrouw niet meer in de woning van de man en is er dus ook geen sprake van gemeenschappelijke huishoudkosten waar de vrouw draagplichtig voor is. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom afwijzen.
Huurrecht van de woning in [plaats]
3.12.
De man heeft verzocht om de vrouw huurster te laten zijn van de woning aan de [adres] in [plaats] en de vrouw heeft zich daar niet tegen verzet. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom toewijzen en bepalen dat de vrouw voortaan de huurster van die woning is.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.13.
De rechtbank verklaart de beslissingen ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht, wat betekent dat deze beslissingen direct gelden ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing over de echtscheiding zelf verklaart de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad. Die beslissing geldt pas als de echtscheiding is ingeschreven en dat kan pas gebeuren als daar geen hoger beroep meer tegen mogelijk is.
Proceskosten
3.14.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [huwelijksdatum] in de gemeente [huwelijksplaats];
4.2.
bepaalt dat de vrouw voortaan de huurster van de woning aan de [adres] in [plaats] zal zijn, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
4.3.
ten aanzien van de hypothecaire geldleningen bij de [hypotheekverstrekker 2] en de [hypotheekverstrekker 1] verbonden aan de woning van de man gelegen aan de [adres] in [plaats]:
 verklaart voor recht dat in de onderlinge verhouding tussen partijen alleen de man draagplichtig is voor de rente en de aflossing verbonden aan deze hypothecaire geldleningen;
 bepaalt dat de man ervoor moet zorgen dat de vrouw binnen vier maanden na de datum van deze beschikking uit de hoofdelijke aansprakelijke wordt ontslagen;
4.4.
de rechtbank bepaalt ten aanzien van de schuld aan de SVB dat alleen de man draagplichtig is voor de lasten verbonden aan deze schuld;
4.5.
veroordeelt de vrouw om aan de man een bedrag te vergoeden van € 357,90;
4.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve de beslissing over de echtscheiding;
4.7.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.8.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. K.M. Braun, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek.