ECLI:NL:RBMNE:2024:5350

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
C/16/533290 / FA RK 22-47
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats van kinderen na scheiding van ouders met zorgen over opvoedsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juni 2024 beslist over de hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], in het kader van een echtscheiding tussen hun ouders. De rechtbank heeft bepaald dat de kinderen voortaan bij de vader zullen wonen, omdat de moeder niet in staat is een veilige opvoedsituatie te bieden. De moeder heeft in het verleden te maken gehad met huiselijk geweld en is momenteel niet in staat om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De vader daarentegen heeft aangetoond over voldoende opvoedvaardigheden te beschikken en kan goed aansluiten bij de behoeften van de kinderen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te vrezen voor de seksuele veiligheid van de kinderen bij de vader, ondanks eerdere beschuldigingen van de moeder over seksueel misbruik door de vader. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de kinderen op korte termijn bij de vader kunnen gaan wonen. De ouders zijn ieder verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten. De rechtbank heeft de overige verzoeken van de ouders afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/533290 / FA RK 22-47
Hoofdverblijf en zorgregeling
Beschikking van 6 juni 2024
in de zaak van:
[moeder],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. B.A.S. van Leeuwen,
tegen
[vader],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.M. Beuwer.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[pleegouders],
hierna te noemen de pleegouders,
wonende in [woonplaats 2] .
Als informant wordt aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland, gevestigd in Utrecht,
hierna te noemen: de GI.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 30 mei 2023 de beslissing op de verzoeken uitgesteld in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling. Voor het procesverloop tot aan die datum verwijst de rechtbank naar die beschikking.
1.2.
De rechtbank heeft daarna een bericht met bijlagen van de vader van 16 februari 2024 ontvangen.
1.3.
De verzoeken zijn (gelijktijdig met de verzoeken met zaaknummer C/16/571538 / JE RK 24-384) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 23 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [A] .
Ook de Raad voor de Kinderbescherming heeft een uitnodiging van de rechtbank gekregen, maar had geen vertegenwoordiger beschikbaar voor de zitting.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Zij hebben samen twee kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2017 in [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2019 in [geboorteplaats 2] .
De kinderen verblijven bij de grootouders moederszijde.
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over hen nemen.
2.4.
Bij beschikking van 22 april 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kort verlengd tot 28 juni 2024. Dit om het mogelijk te maken dat het verzoek om verlenging van deze maatregelen gelijktijdig op een zitting kon worden behandeld met de verzoeken van de ouders in deze procedure over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling.
2.5.
De rechtbank heeft in de beschikking van 30 mei 2023 in deze procedure de volgende voorlopige zorgregeling vastgesteld:
  • de kinderen zijn eens in de veertien dagen bij de vader van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond 18.30 uur onder begeleiding, welke begeleiding voor de duur van minstens drie uur door [instelling 1] wordt uitgevoerd en de rest van de tijd door iemand uit het netwerk van de vader;
  • deze voorlopige zorgregeling wordt rond 8 juni 2023 geëvalueerd door de GI, in samenspraak met [instelling 1] ;
  • indien de evaluatie positief is en de betrokken hulpverlening het contact tussen de vader en de kinderen als veilig beschouwt, wordt de begeleiding onder regie van de GI en [instelling 1] afgebouwd, waarbij de betrokken hulpverlening bepaalt in welke frequentie deze afbouw plaatsvindt en daarnaast zal de zorgregeling bij een positieve evaluatie worden uitgebreid, in die zin dat de kinderen aanvullend in de andere week bij de vader zijn van woensdag uit school tot 18.30 uur, waarbij de hulpverlening bepaalt of begeleiding hierbij nodig is, en zo ja, van welke duur;
  • na een maand worden de uitbreiding van de zorgregeling en de afbouw van de begeleiding opnieuw geëvalueerd;
  • de vader blijft voorlopig het halen en brengen van de kinderen verzorgen
2.6.
De rechtbank moet nu nog beslissen op de verzoeken over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. Beide ouders hebben verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hen te bepalen. Daarnaast heeft de vader verzocht een voorlopige zorgregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen.

3.De beoordelingDe beslissing

3.1.
De rechtbank zal beslissen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortaan hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben. De overige verzoeken zal de rechtbank afwijzen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
Hoofdverblijfplaats
3.2.
Voor kinderen is het belangrijk om bij beide ouders op te groeien of, als dat niet mogelijk is, bij één van hen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven nu met een machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootouders moederszijde. Zij verblijven daar inmiddels bijna een jaar, waarmee de aanvaardbare termijn waarbinnen de ouder(s) de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding weer op zich kunnen nemen dreigt te verstrijken. Dit betekent dat voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] snel duidelijk moet worden bij wie zij gaan opgroeien.
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen op dit moment niet bij de moeder wonen. De moeder heeft in haar leven relaties gehad waarbij er veelvuldig sprake was van huiselijk geweld, waardoor ze trauma’s heeft opgelopen. De moeder is hierdoor niet in staat geweest om een veilige opvoedsituatie voor de kinderen te creëren. Het is nog niet duidelijk of zij dit in de toekomst wel kan. Het gaat pas sinds kort wat beter met de moeder. De omgang tussen de moeder en de kinderen heeft enige tijd stilgelegen omdat dit te belastend was voor de moeder. Inmiddels heeft de moeder omgang met de kinderen bij haar moeder (de pleegmoeder van de kinderen) en zal er binnenkort gestart worden met begeleide omgang om te onderzoeken wat de moeder de kinderen kan bieden. Daarnaast is het video interactie onderzoek van het Leger des Heils nog niet van de grond gekomen bij de moeder.
3.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen wel bij de vader wonen. Uit het interactie onderzoek dat bij hem heeft plaatsgevonden blijkt namelijk dat hij over voldoende opvoedvaardigheden beschikt en dat hij goed kan aansluiten bij de ontwikkeling en behoeften van de kinderen. Daarnaast is de begeleide omgang tussen de vader en de kinderen afgebouwd en heeft de vader nu onbegeleide omgang met de kinderen.
3.5.
De moeder en de grootouders zijn bezorgd dat de kinderen bij de vader niet veilig zullen zijn op seksueel gebied. De dochters van de moeder uit een eerdere relatie, [B] en [C] , hebben namelijk in 2021 gezegd dat zij seksueel zijn misbruikt door de vader. Dit is voor de moeder aanleiding geweest haar relatie met de vader te verbreken . Daarnaast heeft [minderjarige 1] volgens de moeder in juli 2021 een keer tegen de moeder gezegd dat zijn vader hem had geaaid, waarbij hij naar zijn kruis wees. [minderjarige 1] was toen drie jaar oud. De vader ontkent iets seksueels met [minderjarige 1] te hebben gedaan. Ook ontkent hij de door de dochters van de moeder genoemde seksuele gedragingen.
3.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te vrezen voor de seksuele veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na een plaatsing bij de vader. In de eerste plaats vindt zij de opmerking van [minderjarige 1] tegen de moeder als driejarige jongen daar veel te vaag voor. Daarnaast heeft de vader meteen na de beschuldigingen de hulp ingeroepen van [instelling 2] en [instelling 3] , waar hij gedurende ruim een jaar onder behandeling is geweest. Volgens het Raadsrapport van 28 maart 2023 is in het ziekenhuis vastgesteld dat de vader lijdt aan een aandoening parasomnie. Dit is een aandoening waarbij hij handelingen kan verrichten terwijl hij slaapt, waardoor het lijkt alsof hij wakker is. Met de GI heeft de vader veiligheidsafspraken gemaakt die erop gericht zijn dat hij tijdens zijn slaap niet bij de kinderen in de buurt is. Bij deze afspraken zijn de handreikingen van het ziekenhuis meegenomen. De rechtbank heeft geen aanleiding om te denken dat de vader zich niet aan deze afspraken houdt. Verder is in het interactieonderzoek gezien dat de vader een veilige omgeving kan bieden voor de kinderen waar zij zich voldoende kunnen ontwikkelen. Ten slotte is tijdens de zitting gebleken dat het politieonderzoek naar de aangiften van [B] en [C] pas kort geleden is gestart. De vader is namelijk onlangs opgeroepen voor een verhoor door de politie. De rechtbank leidt hieruit af dat het nog zeer geruime tijd zal duren voordat er duidelijkheid is over de vraag of de vader vervolgd wordt en nog langer voordat duidelijk is wat een eventueel oordeel is van de rechtbank. De politie moet immers eerst onderzoek doen en vervolgens de zaak voorleggen aan een officier van justitie die moet beoordelen of er voldoende bewijs is om de vader te vervolgen. Als dat het geval is moet de zaak vervolgens nog worden voorgelegd aan de strafrechter. De ervaring leert dat met deze stappen vaak vele maanden en vaak zelfs een aantal jaren gemoeid zijn. De rechtbank vindt het in sterke mate in strijd met het belang van de kinderen om hierop te wachten. Zoals gezegd hebben de kinderen nu duidelijkheid nodig over waar zij gaan opgroeien. Daarom beslist de rechtbank nu dat hun hoofdverblijfplaats bij de vader is.
Zorgregeling
3.7.
Doordat de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader bepaalt, komt zij niet meer toe aan het verzoek van de vader om een zorgregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen. De rechtbank gaat er vanuit dat de GI de komende periode in overleg met de betrokkenen bekijkt hoe de omgang tussen de moeder en de kinderen verder vormgegeven gaat worden.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.8.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Het is namelijk belangrijk voor de kinderen dat zij nu op korte termijn bij een van hun ouders gaan wonen. De aanvaardbare termijn waarbinnen zij nog onzekerheid over hun toekomstperspectief kunnen verdragen verloopt immers. Zij kunnen niet de uitslag afwachten van een eventuele hogerberoepsprocedure. De verklaring dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
De kosten van deze procedure
3.9.
De rechtbank zal beslissen dat iedere ouder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van de ouders in de proceskosten te veroordelen.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt hier de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortaan hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vader;
4.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
bepaalt dat de ouders hun eigen proceskosten betalen;
4.4.
wijst de verzoeken van de ouders voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. G.L.M. Urbanus, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. R. Jelicic, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!