ECLI:NL:RBMNE:2024:5457

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
24/2983 en 24/2985
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak voorlopige voorziening omgevingsvergunning met motiveringsgebreken

In deze tussenuitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Eiser, wonende in de nabijheid van een woning waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd, heeft bezwaar gemaakt tegen de verlening van deze vergunning aan de vergunninghouder. De voorzieningenrechter concludeert dat er verschillende motiveringsgebreken zijn in het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de verlening van de omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de relevante feiten en belangen, zoals het verlies van zonuren en de impact op de woonomgeving. De voorzieningenrechter doet een tussenuitspraak en biedt het college de gelegenheid om de gebreken te herstellen. Tot die tijd wordt de omgevingsvergunning geschorst, wat betekent dat de vergunninghouder niet mag bouwen totdat er een einduitspraak is gedaan. De voorzieningenrechter geeft het college zes weken om een aanvullende motivering te overleggen, waarna eiser en de vergunninghouder vier weken de tijd krijgen om hierop te reageren. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige belangenafweging en motivering door het college in dergelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2983 en UTR 24/2985 T
tussenuitspraak van de voorzieningenrechter van 31 mei 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Wassink).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [vergunninghouder] uit [plaats] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghouder. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2. Vergunninghouder is eigenaar van de woning aan de [adres 1] in [plaats] en heeft op 21 september 2022 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakopbouw op de woning. Het college heeft met het primaire besluit van 26 januari 2023 de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Eiser woont in de naastgelegen woning aan de [adres 2] in [plaats] en heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
3. Het bezwaar is voor advies voorgelegd aan de bezwaarschriftencommissie (commissie). De commissie heeft geadviseerd om het primaire besluit te herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning alsnog te weigeren omdat geen sprake is van een draagkrachtige motivering waaruit blijkt dat geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
4. Het bezwaar van eiser is met het bestreden besluit van 26 maart 2024 ongegrond verklaard. Het college heeft het primaire besluit in stand gelaten onder aanvulling van de motivering.
5. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het beroep en het verzoek op 17 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn partner [partner] en de gemachtigde van het college.

Beoordelingskader

6. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de aanvraag om de omgevingsvergunning vóór die datum is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
7. Tussen partijen is niet in geschil, en de voorzieningenrechter stelt vast dat de opbouw zoals die door vergunninghouder is aangevraagd in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Met de opbouw wordt de woning 8,7 meter hoog, en op grond van het geldende bestemmingsplan geldt een maximale bouwhoogte van 7 meter.
8. De voorzieningenrechter stelt ook vast dat het college de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan heeft verleend door gebruik te maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, vierde lid van de kruimelregeling. [1] Het college kan de omgevingsvergunning alleen verlenen als geen sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening. Het college moet bij zijn keuze om wel of geen gebruik te maken van de bevoegdheid om de omgevingsvergunning te verlenen, een afweging maken van alle belangen die bij de aanvraag zijn betrokken. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De voorzieningenrechter kan de keuzes die het college heeft gemaakt bij het afwegen van de betrokken belangen daarom slechts terughoudend toetsen. De voorzieningenrechter moet wel vol toetsen of het college van de juiste feiten en regelgeving is uitgegaan, of de belangenafweging op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en of deugdelijk is gemotiveerd waarom een bepaalde keuze is gemaakt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

9. Eiser voert aan dat een daadkrachtige motivering dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening ontbreekt. Hij wijst erop dat niet duidelijk is welke ruimtelijke merites zijn beoordeeld, hoe die zijn getoetst en wat aanvaardbaar is. Eiser meent dat het college niet of onvoldoende is ingegaan op het aspect bezonning en het verlies van zonuren, de precedentwerking en de gevolgen daarvan, de privacy en de leefbaarheid. Eiser wijst er ook op dat de bijzondere woonomgeving en de specifieke karakteristieken van het hofje en de woontypes niet zijn meegewogen in de belangenafweging. Ook moet volgens eiser de schoorsteenpijp van de woning aan de [adres 3] worden verhoogd als de dakopbouw wordt gerealiseerd en dit kan volgens eiser problemen opleveren voor de veiligheid en de schoorsteentrek.
10. De voorzieningenrechter geeft eiser hierin gelijk. De voorzieningenrechter mist in de belangenafweging van het college een afweging ten aanzien van het verlies van het aantal zonuren. Het college heeft niet concreet gemaakt wat het verlies aan zonuren voor eiser betekent. De gemachtigde van het college heeft op de zitting naar voren gebracht dat het zonder de specificaties van de zonnepanelen van eiser niet mogelijk is om het verlies aan zonuren te onderzoeken en dat het op de weg van eiser had gelegen om die gegevens aan het college te verstrekken. Dit is echter onjuist, gelet op artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het is aan het college om alle informatie over de betrokken belangen te verzamelen. Het college had de informatie die zij nodig had bij eiser moeten opvragen. Het college moet dit daarom alsnog doen. Het college dient concreet te maken wat precies het rendementsverlies van eiser is en een afweging maken of dit rendementsverlies aanvaardbaar is.
11. De voorzieningenrechter mist daarnaast een afweging ten aanzien van het karakteristiek van het hofje waarin de woningen zijn gebouwd en waarvan de woning van eiser deel uitmaakt. Het college heeft gekeken naar, en een vergelijking gemaakt met de bouwhoogtes van de woningen in de omliggende buurt. De voorzieningenrechter vindt dat gekeken dient te worden naar hoe het bouwplan zich verhoudt tot de bouw van het hofje zelf. Eiser heeft in de stukken en op de zitting toegelicht dat het hofje in de vorm van een hoefijzer is gebouwd. De woning met zo’n hoge opbouw vormt dus een uitzondering in vergelijking met de andere woningen in het hofje. Het college dient daarom af te wegen of en zo ja, waarom zij dit aanvaardbaar vinden.
12. De Dat geldt ook voor de precedentwerking die er kan zijn door het verlenen van de omgevingsvergunning voor deze opbouw. Op de zitting is besproken dat het college aanvragen van andere bewoners van het hofje voor en omgevingsvergunning voor een zelfde opbouw niet zomaar kan weigeren. Er kunnen dan dus nog veel meer opbouwen van dezelfde hoogte bijkomen in het hofje, en het kan ook betekenen dat sommige bewoners van het hofje geconfronteerd worden met een opbouw aan beide zijden (dus bij allebei de buren) en dus tussen twee opbouwen worden ‘ingebouwd’. Het college moet afwegen of hij dat ook aanvaardbaar vindt. Daarbij moet hij ook alle ruimtelijke belangen zoals privacy, bezonning en het karakteristiek van het hofje meewegen.
13. Eisers hebben nog aangevoerd dat de schoorsteenpijp van de woning op nummer [nummer 1] verhoogd moet worden als er een opbouw bij nummer [nummer 2] wordt gerealiseerd, maar eiser (die op nummer [nummer 3] woont) heeft geen belang bij een beoordeling van deze beroepsgrond. De voorzieningenrechter zal deze beroepsgrond daarom niet beoordelen. [2] De voorzieningenrechter merkt verder op dat dit aspect van privaatrechtelijke aard is en dus geen ruimtelijk belang dat betrokken moet worden bij de afweging om wel of niet de omgevingsvergunning te verlenen.

Conclusie en gevolgen

14. Gelet op het bovenstaande concludeert de voorzieningenrechter dat sprake is van verschillende motiveringsgebreken in het bestreden besluit. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd dat geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening en heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de feiten en belangen die daarbij een rol spelen. Dit is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, en artikel 3:2 van de Awb. Omdat deze gebreken hersteld kunnen worden, doet de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:80a van de Awb een tussenuitspraak. Het college kan de gebreken herstellen door, met inachtneming van deze tussenuitspraak, opnieuw af te wegen of hij de opbouw wel of niet in strijd vindt met een goede ruimtelijke ordening en deze afweging deugdelijk te motiveren. Bij het afwegen van die belangen moet het college dus ook onderzoek doen naar de relevante feiten en belangen die daarbij een rol spelen, waaronder (maar niet beperkt tot) het rendementsverlies van de zonnepanelen van eiseres.
15. Het college krijgt zes weken na de verzenddatum van deze tussenuitspraak om een aanvullende motivering te overleggen. Vervolgens krijgt eiser en vergunninghouder vier weken om hierop te reageren. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de voorzieningenrechter zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
16. De volgende vraag is of een voorlopige voorziening getroffen moet worden voor de tussenliggende periode. [3] Hoewel de gebreken nog hersteld kunnen worden, zal de voorzieningenrechter dit toch doen. De voorzieningenrechter sluit namelijk niet uit dat een nieuwe afweging van het college ertoe kan leiden dat de omgevingsvergunning voor de opbouw alsnog wordt geweigerd. Verder is het, zoals na iedere tussenuitspraak, niet zeker dat het gebrek door het college hersteld wordt. Daar komt bij dat vergunninghouder niet op de zitting is verschenen en ook niet schriftelijk heeft gereageerd, zodat de voorzieningenrechter niet weet wat de timing is voor het realiseren van de opbouw. Eiser heeft op de zitting verklaard dat er al mensen langs zijn geweest om metingen te verrichten. Gelet op deze omstandigheden schorst de voorzieningenrechter de omgevingsvergunning voor de opbouw. Deze voorlopige voorziening vervalt automatisch als er einduitspraak wordt gedaan. Tot die tijd mag vergunninghouder dus niet bouwen. Het staat vergunninghouder natuurlijk vrij om een gemotiveerd verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening in te dienen bij deze voorzieningenrechter als hij in de tussentijd toch wil bouwen.
17. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
18. De voorzieningenrechter houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af;
- draagt het college op binnen twee weken de voorzieningenrechter mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- schorst bij wijze van een voorlopige voorziening de omgevingsvergunning van 26 januari 2023;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Tegen deze tussenuitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 4, eerste lid van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
2.Met toepassing van artikel 8:69a van de Awb.
3.Dat kan op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb.