ECLI:NL:RBMNE:2024:5522

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
24/4469 en 24/4475
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen tijdelijk huisverbod en verlenging daarvan

Deze uitspraak betreft het beroep tegen het instellen van een tijdelijk huisverbod en de verlenging daarvan. De burgemeester van de gemeente Utrecht heeft op 12 juni 2024 een tijdelijk huisverbod opgelegd aan eiser, dat aanvankelijk voor tien dagen gold. Op 21 juni 2024 heeft de burgemeester dit huisverbod verlengd met achttien dagen, tot 10 juli 2024. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft op 4 juli 2024 uitspraak gedaan, waarbij het beroep tegen het tijdelijk huisverbod ongegrond werd verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende was gestart met hulpverlening en dat de veiligheid van de vrouw en de kinderen in het gezin voorop stond. De burgemeester had op goede gronden het huisverbod ingesteld en verlengd, gezien de eerdere meldingen van huiselijk geweld en de noodzaak voor een time-out om hulpverlening te starten. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de veiligheid van de betrokkenen zwaarder wogen dan de belangen van eiser, die door het huisverbod in zijn belangen werd geraakt. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/4469 en 24/4475
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 4 juli 2024 op de beroepen en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M.C.J. Baaijens),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. R. M. Wiersma).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [de vrouw] uit [woonplaats] (de vrouw).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep tegen het instellen van een tijdelijk huisverbod en het beroep en de voorlopige voorziening tegen de verlenging ervan.
1.1.
De burgemeester heeft in haar besluit van 12 juni 2024 aan eiser een tijdelijk huisverbod opgelegd, voor de periode van tien dagen. Het huisverbod geldt voor de woning op het adres [adres] te [woonplaats] .
1.2.
De burgemeester heeft op 21 juni 2024 een besluit tot verlenging van het tijdelijk huisverbod genomen. Het huisverbod wordt aansluitend verlengd met een periode van 18 dagen en eindigt op 10 juli 2024 om 18:37 uur. Eiser heeft hiertegen en tegen het instellen van het huisverbod tegelijkertijd beroep ingesteld en hij heeft in het kader van de verlenging de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De zaken zijn op 4 juli 2024 op een zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, de vrouw en de gemachtigde van de burgemeester.
1.4.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) doen de voorzieningenrechter en de rechtbank onmiddellijk na de zitting uitspraak. Daarbij heeft de rechtbank beslist op het beroep van eiser tegen de opleggen van het tijdelijk huisverbod en heeft de voorzieningenrechter zowel beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen de verlenging van het tijdelijk huisverbod als op het beroep daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat laatste mogelijk.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het opleggen van het tijdelijk huisverbod ongegrond;
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep tegen de verlenging van het huisverbod ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Beoordeling

2. De burgemeester kan aan een persoon een huisverbod opleggen als uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of als op grond van feiten en omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
3. Artikel 2 van het Besluit tijdelijk huisverbod bepaalt dat de burgemeester bij de afweging of een huisverbod wordt opgelegd uitsluitend let op feiten en omstandigheden die in de in de bijlage bij het Besluit zijn opgenomen. De burgemeester laat zich verder adviseren door deskundigen die, voor hun oordeel of bij (mogelijk) huiselijk geweld een huisverbod moet worden opgelegd, een Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (RiHG) invullen.
4. De burgemeester heeft het huisverbod opgelegd, omdat er al langere tijd sprake ruzies zijn in het gezin van eiser en de vrouw. Er is sprake van verbaal en ook van fysiek geweld, ook in eerdere meldingen. De vrouw verklaarde over het incident dat tot het huisverbod heeft geleid, dat eiser haar in het gezicht heeft geslagen en met een mes achterna heeft gezeten. In haar gezicht zag de politie letsel. De minderjarige kinderen in het gezin zijn getuige geweest van het hiervoor genoemde geweld. Daarom heeft de burgemeester gekozen voor een huisverbod. Dit zorgt voor een time out en de kans om noodzakelijke hulpverlening te starten.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester het huisverbod op de juiste gronden ingesteld. Er was sprake van geweld en de weergave van de politie duidt erop dat eiser daarbij de agressor was. De vrouw heeft dit aangeven, de politie heeft letsel in haar gezicht gezien wat bij het relaas past. Dat de man ook oppervlakkige sneden op zijn arm had, verandert dat niet. De zeven sneden komen niet overeen met zijn verklaring dat de vrouw hem twee of drie keer zou hebben geslagen met een mes. Er is verder geen aanleiding om te veronderstellen dat de burgemeester over een ander dossier beschikte dan eiser heeft ontvangen. De verwijzingen naar processen-verbaal komen van de politieambtenaar zelf die het proces-verbaal van bevindingen voor de beslissing huisverbod heeft opgesteld en niet van de burgemeester. Ook overigens is niet gebleken van onzorgvuldig of ontoereikend onderzoek. Dat het strafrechtelijk onderzoek volgens eiser nog niet is afgerond, betekent niet dat de burgemeester het huisverbod (nog) niet kon opleggen. De zaak betreft niet een onderzoek naar een strafrechtelijke verantwoordelijkheid, maar naar de vraag of eisers aanwezigheid in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van de vrouw en de kinderen, of dat er een ernstig vermoeden aanwezig is dat dit gevaar bestond. Het onderzoek daarnaar is toereikend geweest, met de gepleegde onderzoekhandelingen en weergave daarvan in het RiHG, het hiervoor genoemde proces-verbaal van bevindingen en het formulier Situatie Ter Plaatse. Een dergelijk gevaar blijkt daaruit. De vrouw was ook uit huis gevlucht. Dat zij tegen de politie op die dag alles bij elkaar heeft gelogen, is niet aannemelijk geworden, mede gelet op de beschreven afhankelijke positie van de vrouw van eiser. Een time-out was noodzakelijk, ook omdat er geen enkele vorm van hulpverlening aanwezig was om het gevaar af te wenden.
Dat eiser door het opleggen van het huisverbod hard werd getroffen in zijn belangen is aannemelijk. Echter, de burgemeester mocht gezien de veiligheid van de achterblijvers, hun belang zwaarder laten wegen. Van een onevenredig besluit is geen sprake. Eiser had onderdak bij zijn broer en de veiligheid in huis ging boven zijn belang. Dat de frustratie en/of woede bij eiser geheel wordt veroorzaakt door de toeslagenaffaire maakt het voorgaande niet anders. Dit is geen reden om dan aan het gevaar voor de veiligheid van de huisgenoten voorbij te zien.
6. De burgemeester heeft dit huisverbod verlengd en de voorzieningenrechter is van oordeel dat zij dit heeft mogen doen omdat de dreiging, die ten grondslag lag aan het opleggen van het huisverbod, onverminderd voortduurt. Uit het zorgadvies van 20 juni 2024 blijkt namelijk dat er nog steeds spanningen zijn tussen eiser en de vrouw en dat het tot dan toe niet was gelukt om veiligheidsafspraken met eiser te maken.
Er is een afspraak gemaakt om een traject bij [instelling] te starten, maar daar is nog geen begin mee gemaakt.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester op goede gronden geconcludeerd dat de dreiging/het gevaar dat tien dagen eerder was vastgesteld, nog niet was geweken. Gezien de achtergrond van ruzies over langere tijd en de eerdere meldingen van huiselijk geweld, met inzet van Veilig Thuis, heeft de burgemeester zich terecht op het standpunt gesteld dat, zo lang geen daadwerkelijke aanvang met de hulpverlening is gemaakt, er niet op kan worden vertrouwd dat de dreiging van gevaar is weggenomen. Een serieuze start en daadwerkelijke aanvaarding van hulpverlening is naar het oordeel van de voorzieningenrechter noodzakelijk om aannemelijk te achten dat de dreiging afdoende is afgenomen. Dat het aan de burgemeester of Veilig Thuis is te wijten dat de hulpverlening nog niet tot stand is gekomen, is niet aannemelijk. Conform de uitleg in het Zorgadvies gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat eiser (aanvankelijk) geen hulp wilde en/of op andere voorwaarden en dat hij pas hulpverlening bij [instelling] heeft aanvaard nadat iets anders niet van de grond kwam. Eiser heeft overigens op zitting ook niet de indruk gewekt dat hij vindt dat hij hulp nodig heeft bij agressieregulatie. Inzicht in zijn eigen rol in het geheel moet nog groeien.
8. Inmiddels heeft eiser wel een intake gehad bij [instelling] en zal een eerste (therapie)gesprek plaatsvinden op 5 juli 2024. Dan zal ook een veiligheidsplan worden opgesteld. Zonder dit en zonder een start met therapie om zonder agressie te communiceren, is de dreiging nog aannemelijk. Dat de vrouw stelt dat het genoeg is geweest, maakt dat niet anders. Uit de stukken blijkt niet dat zij een van eiser onafhankelijke positie inneemt. Daarbij komt dat de kinderen getuige zijn geweest van ruzies en ook de laatste escalatie tussen eiser en de vrouw van dichtbij hebben meegemaakt. Los van de schuldvraag, acht de voorzieningenrechter het zeer zorgelijk dat een kind van tien jaar ’s nachts om 01.30 uur op straat is met haar moeder die uit huis is gevlucht, en de politie te woord moet staan over de ruzie tussen haar ouders. Het is met name ook in het belang van hun veilige emotionele ontwikkeling dat de kinderen niet langer geconfronteerd worden met de onderlinge ruzies van de ouders, waarbij eiser terecht als agressor is aangemerkt. Het opstellen en naleven van een veiligheidsplan is daarvoor in deze situatie cruciaal.
9. Een en ander maakt dat sprake blijft van een ernstig vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen voordoet en daarom mocht de burgemeester het huisverbod verlengen. Hierbij benadrukt de voorzieningenrechter de ernst van het voorval en de gehele situatie, ook voor de kinderen.
10. De voorzieningenrechter oordeelt verder dat de burgemeester de betrokken belangen voldoende heeft meegenomen en dat eiser niet onevenredig wordt benadeeld door de verlenging van het besluit. Aan de kant van eiser speelt een rol dat hij naar huis wil en dat hij contact met zijn kinderen wil blijven onderhouden en zijn deel in de zorg wil doen, wat ook in het belang van de kinderen is. Tegenover dat belang staat het belang van de veiligheid binnen het gezin en dat heeft de burgemeester terecht zwaarder laten wegen. Daarbij gaat het niet alleen om het belang van de vrouw om gevrijwaard te blijven van fysiek en verbaal geweld, maar ook van de kinderen om geen getuige van zulk(e dreiging van) geweld tegen hun moeder te hoeven zijn. Dit kan hun ontwikkeling ernstig bedreigen. De burgemeester heeft het veiligheidsbelang dan ook zwaarder mogen wegen dan het belang dat eiser heeft aangevoerd. De maatregel is ook niet in strijd met de door eiser aangehaalde internationale bepalingen. De mensenrechten die hij noemt, zoals het recht op huisvesting, sociaal leven, eerlijk proces, menselijke behandeling, moeten allen in de context worden gezien van de onderhavige situatie en zijn geen absolute rechten die geen enkele inbreuk dulden. De inbreuk is in dit geval voorzien in een wet in formele zin, voor het geval het woonrecht gevaar voor anderen met zich brengt. De inbreuk is in dit geval gerechtvaardigd.
Verder heeft de burgemeester zich op de zitting terecht op het standpunt gesteld dat onder de huidige omstandigheden, een minnelijke regeling onvoldoende soelaas biedt om het gevaar af te wenden. Terecht stelt de burgemeester dat hiervoor daadwerkelijk (start van de) hulpverlening een eerste vereiste is.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de burgemeester het tijdelijk huisverbod mocht opleggen en mocht verlengen en dat die verlenging voor nu blijft voortduren. Het is aan eiser om te laten zien dat hij meewerkt aan de noodzakelijke veiligheidsafspraken en een daadwerkelijk start met de hulpverlening maakt. In dat geval zou de burgemeester de duur van de maatregel kunnen bekorten.
11. Omdat het beroep tegen de verlenging van het tijdelijk huisverbod ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
13. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024 door mr. P.J.M. Mol, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier.
griffier
(voorzieningen)rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraken voor zover daarbij is beslist op de beroepen, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraken voor zover daarbij is beslist op de beroepen. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.