ECLI:NL:RBMNE:2024:5533

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
23/369
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet-tijdig beslissen inzake verzoek om dwangsommen en inzage persoonsgegevens

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 16 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen het uitblijven van een besluit op zijn verzoek om dwangsommen behandeld. Eiser had op 11 maart 2022 een verzoek ingediend bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) om inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eiser inmiddels besluiten heeft ontvangen op zijn verzoeken en niet heeft toegelicht waarom hij het niet eens is met de inhoud van deze besluiten.

De rechtbank wijst het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht toe, omdat hij dit niet kan betalen. Eiser had op 4 januari 2023 een beroepschrift ingediend, dat was opgevat als een beroep tegen het niet-tijdig beslissen van het CJIB. Het CJIB had de beslistermijn verlengd en op 15 april 2022 een primair besluit genomen, waaruit bleek dat aan eiser een overzicht van de verwerking van zijn persoonsgegevens was verstrekt. Eiser had ook een tweede verzoek om inzage gedaan, waarop het CJIB op 18 november 2022 een primair besluit had genomen.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 november 2022 en verzocht om vergoeding van dwangsommen. De rechtbank heeft eiser verzocht om toe te lichten wat hij nog met zijn beroep wil bereiken, maar hij heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank concludeert dat er geen procesbelang meer is bij de behandeling van het beroep, aangezien eiser de besluiten heeft ontvangen die hij wilde. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/369

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de staatssecretaris Rechtsbescherming.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het uitblijven van een besluit op zijn verzoek om dwangsommen. Eiser heeft bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), dat onder de verantwoordelijkheid van de minister valt, op 11 maart 2022 verzocht om inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens op grond van Algemene Verordening gegevensbescherming (AVG).
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Omdat hij het griffierecht niet kan betalen, wijst de rechtbank dit verzoek toe.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Zij zal hierna toelichten waarom dat is.
4. Eiser heeft op 4 januari 2023 een beroepschrift aan de rechtbank toegestuurd. Dit beroepschrift is opgevat als een beroep tegen het niet op tijd beslissen van het CJIB op het AVG-verzoek van eiser van 11 maart 2022. Een kopie van het AVG-verzoek heeft eiser met het beroepschrift meegestuurd. Het CJIB heeft de beslistermijn op 12 april 2022 verlengd en vervolgens op 15 april 2022 een primair besluit genomen. Er is aan eiser een overzicht van de verwerking van zijn persoonsgegevens verstrekt.
5. Eiser heeft op 9 september 2022 opnieuw een verzoek om inzage gedaan bij het CJIB. Het CJIB heeft in de brief van 17 oktober 2022 de beslistermijn met twee maanden verdaagd. Er is een primair besluit op dit verzoek om inzage genomen op 18 november 2022.
6. Eiser heeft bezwaar gemaakt op 28 november 2022 tegen het besluit van 18 november 2022. Hij heeft verder verzocht om vergoeding van dwangsommen voor de periode maart 2022 tot en met november 2022, vanuit de veronderstelling dat met het besluit van 28 november 2022 pas op zijn verzoek om inzage van 11 maart 2022 is beslist.
7. Vervolgens heeft eiser op 4 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar en op het verzoek om dwangsommen.
8. Het CJIB heeft in zijn besluit van 11 januari 2023 aan eiser meegedeeld dat er geen dwangsommen zijn verbeurd voor het te laat beslissen op het verzoek van 11 maart 2022, omdat op dat verzoek al is beslist in het besluit van 15 april 2022 en omdat de beslistermijn vlak daarvoor was verdaagd. In het besluit van 26 januari heeft het CJIB het bezwaar van eiser tegen het besluit van 18 november 2022 ongegrond verklaard.
9. De rechtbank heeft eiser in een brief van 3 mei 2024 verzocht om toe te lichten wat hij nog met zijn beroep wil bereiken. Hij heeft immers twee besluiten ontvangen naar aanleiding van zijn beroep niet-tijdig beslissen van 4 januari 2023. Als eiser het niet eens is met de inhoud van die besluiten kon hij dat ook aangeven.
Eiser heeft hierop niet gereageerd.
10. De rechtbank stelt vast dat er geen procesbelang meer is bij de behandeling van het beroep tegen het niet-tijdig beslissen. Eiser heeft twee besluiten ontvangen naar aanleiding van zijn verzoeken om inzage in persoonsgegevens, een besluit op bezwaar en een besluit dat gaat over de dwangsommen. Eiser heeft wat hij wilde: besluiten op zijn bezwaar. Hij heeft verder ook niet toegelicht waarom hij het niet eens is met de inhoud van deze besluiten, zodat daarin ook geen procesbelang schuilgaat. Om die reden ontbreekt procesbelang bij het beroep en verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.