ECLI:NL:RBMNE:2024:5567

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
C/16/562134 / FO RK 23-1050
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en omgangsregeling voor minderjarige dochter na scheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 oktober 2024 een beschikking gewezen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en omgangsregeling van de minderjarige dochter van de ouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, geboren in 2009, bij de vader zal zijn. Dit besluit volgt op een periode waarin de minderjarige sinds augustus 2023 bij de vader woont na een incident tussen haar en de moeder. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belangrijk is om de omgang tussen de minderjarige en de moeder te normaliseren, maar dat het niet in het belang van de minderjarige is om haar zelf te laten bepalen wanneer zij haar moeder ziet, gezien de slechte verstandhouding tussen de ouders.

De rechtbank heeft een opbouwende zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige in eerste instantie vier keer per maand bij de moeder zal verblijven, met de intentie om dit uit te breiden naar een weekendverblijf om de week. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie van de vader aan de moeder met ingang van 1 januari 2024 op nihil gesteld, terwijl de verzoeken van de moeder om kinderalimentatie van de vader zijn afgewezen, omdat de vader niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

De rechtbank heeft benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de ouders is om de minderjarige te stimuleren in het contact met de andere ouder en dat zij samen moeten werken aan een verbetering van hun verstandhouding. De rechtbank heeft ook adviezen gegeven voor hulpverlening en systeemtherapie om de situatie te verbeteren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/562134 / FO RK 23-1050
Gezag en omgang
Beschikking van 1 oktober 2024
in de zaak van:
[de vader],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.B. de Jong,
tegen
[de moeder],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: moeder,
advocaat mr. D. Abd Rabou.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft in deze procedure op 12 december 2023 een beschikking gewezen. Voor het verloop van de procedure tot dat moment wordt naar die beschikking verwezen.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het bericht van de vader van 12 juni 2024 met een aanvullend verzoekschrift en producties 36 t/m 41;
  • de brief van de moeder van 19 juni 2024 met producties 5 en 6;
  • het bericht van de vader van 9 juli 2024 met een brief van [minderjarige 1 (voornaam)] ;
  • het bericht van de vader van 23 augustus 2024 met drie bijlagen;
  • de brief van de moeder van 24 augustus 2024 met producties 7 t/m 9;
  • het bericht van de moeder van 27 augustus 2024 met productie 10.
1.3.
De verzoeken zijn (verder) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 4 september 2024. Daarbij waren partijen aanwezig. Zij werden bijgestaan door hun advocaten.
1.4.
De rechter heeft aan [minderjarige 1 (voornaam)] , de minderjarige dochter van de ouders, gevraagd wat zij van de verzoeken vindt. [minderjarige 1 (voornaam)] heeft op 3 september 2024 (via TEAMS) met de kinderrechter gesproken.
2. Waar de procedure over gaat
De feiten
2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Partijen zijn de ouders van
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats 1] .
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige 1 (voornaam)] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over haar nemen.
2.4.
De ouders hebben in het ouderschapsplan afgesproken dat [minderjarige 1 (voornaam)] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft en dat [minderjarige 1 (voornaam)] in de oneven weken van woensdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur, dus vier aaneengesloten dagen, bij de vader verblijft. Daarnaast zijn de ouders in het echtscheidingsconvenant overeengekomen dat de vader met ingang van 1 januari 2014 een bedrag van € 833,33 per maand kinderalimentatie aan de moeder zal voldoen voor [minderjarige 1 (voornaam)] .
2.5.
In de beschikking van 20 juni 2023 heeft deze rechtbank de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie gewijzigd en bepaald dat de vader met ingang van 3 januari 2023 € 439,- per maand kinderalimentatie aan de moeder moet betalen voor [minderjarige 1 (voornaam)] .
2.6.
De vader heeft twee kinderen uit zijn relatie met mevrouw [A] :
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2017 in [geboorteplaats 2] ;
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2020 in [geboorteplaats 3] .
2.7.
In de beschikking van de rechtbank Den Haag van 30 november 2021 heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – bepaald dat de vader € 322,- per kind per maand kinderalimentatie aan mevrouw [A] dient te voldoen voor [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam) ] . De man heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking van de rechtbank Den Haag.
2.8.
De vader is getrouwd met mevrouw [B] . Mevrouw [B] heeft twee kinderen: [minderjarige 4 (voornaam)] en [minderjarige 5 (voornaam)] .
2.9.
Bij de beschikking in deze procedure van 12 december 2023, heeft de rechtbank:
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1 (voornaam)] met ingang van 1 januari 2024
  • een
  • beslist dat de kinderalimentatie van de vader aan de moeder met ingang van 1 januari 2024
  • iedere verdere (definitieve) beslissing aangehouden.
De verzoeken
2.10.
De rechtbank moet in deze procedure nog een beslissing nemen op de (gewijzigde) verzoeken van de vader om:
  • te bepalen dat [minderjarige 1 (voornaam)] (definitief) haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben, alsmede dat de vader per 17 augustus 2023 degene is die recht heeft op kinderbijslag en kindgebonden budget;
  • te bepalen dat de moeder geen rechten meer kan ontlenen aan de beschikking van 20 juni 2023 (over de kinderalimentatie) en te bepalen dat de moeder met ingang van 17 althans 25 augustus 2023 een bedrag van € 350,- per maand aan de vader dient te betalen als kinderalimentatie voor [minderjarige 1 (voornaam)] .
2.11.
De rechtbank moet in deze procedure ook nog een beslissing nemen op het (gewijzigde) verzoek van de moeder om, in het geval de rechtbank het verzoek van de vader ten aanzien van de hoofdverblijfplaats toewijst, een zorgregeling te bepalen waarbij [minderjarige 1 (voornaam)] bij de moeder verblijft:
  • primairvan zondagochtend tot dinsdag naar school, alsmede van vrijdag na school tot zaterdagochtend- of middag;
  • subsidiairvan zondagochtend tot maandag naar school, alsmede van woensdag na school tot donderdag naar school, alsmede van vrijdag na school tot zaterdagochtend- of middag.

3.De beoordeling

De hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1 (voornaam)]
3.1.
De rechtbank zal bepalen dat [minderjarige 1 (voornaam)] (definitief) haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft. [minderjarige 1 (voornaam)] woont sinds het voorval tussen de moeder en [minderjarige 1 (voornaam)] in augustus 2023 bij de vader. Dit is dus al ruim een jaar. In de tussentijd heeft er een aantal keer omgang plaatsgevonden tussen de moeder en [minderjarige 1 (voornaam)] , maar de omgang verloopt nog niet soepel en stabiel. De rechtbank verwacht daarom niet dat [minderjarige 1 (voornaam)] in de nabije toekomst bij de moeder zal gaan wonen. Geen van de betrokkenen lijkt daar ook van uit te gaan. De rechtbank vindt het belangrijk dat de komende tijd verder gewerkt wordt aan de normalisering van het contact tussen [minderjarige 1 (voornaam)] en haar moeder. De rechtbank denkt dat het daarbij helpend kan zijn als er duidelijkheid komt over de definitieve hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1 (voornaam)] . De rechtbank vindt daarom dat [minderjarige 1 (voornaam)] haar hoofdverblijfplaats bij de vader moet behouden en de eerder genomen voorlopige beslissing definitief kan worden. Het is voor iedereen daarnaast ook belangrijk dat de juridische situatie overeenstemt met de feitelijke situatie.
De zorgregeling
3.2.
De rechtbank zal een opbouwende zorgregeling vaststellen waarbij de moeder en [minderjarige 1 (voornaam)] omgang hebben:
  • eerst vier keer: eens in de twee weken van vrijdag na school tot na het eten. [minderjarige 1 (voornaam)]
    zal daarbij zelfstandig vanuit school naar de moeder gaan. [minderjarige 1 (voornaam)] zal na het eten door haar vader bij de moeder worden opgehaald. Indien er geen school is op de vrijdag, verblijft [minderjarige 1 (voornaam)] vanaf 15.00 uur bij de moeder. De moeder haalt [minderjarige 1 (voornaam)] dan bij de vader op en de vader haalt [minderjarige 1 (voornaam)] na het eten bij de moeder op.
  • daarna vier keer: van vrijdag na school tot zaterdag naar de voetbal waarbij de moeder [minderjarige 1 (voornaam)] naar voetbal brengt. Als er geen school is, vindt de omgang plaats vanaf vrijdag 15:00 uur tot zaterdag naar de voetbal waarbij de moeder [minderjarige 1 (voornaam)] om 15:00 uur bij de vader ophaalt en de moeder [minderjarige 1 (voornaam)] op zaterdag naar de voetbal brengt;
  • daarna: om het weekend van vrijdag na school tot maandag naar school. Als er geen school is, vindt de omgang plaats vanaf vrijdag 15:00 uur tot maandag 09:00 uur waarbij de moeder [minderjarige 1 (voornaam)] op vrijdag bij de vader ophaalt en de vader haar op maandag bij de moeder ophaalt.
3.3.
Deze zorgregeling vindt de rechtbank het meeste in het belang van [minderjarige 1 (voornaam)] .
[minderjarige 1 (voornaam)] heeft jarenlang bij de moeder (en haar broer en zus) gewoond en dat ging altijd goed. Na een voorval tussen de moeder en [minderjarige 1 (voornaam)] in augustus 2023 is de situatie volledig omgekeerd. [minderjarige 1 (voornaam)] woont sindsdien bij de vader. Tussen de moeder en [minderjarige 1 (voornaam)] hebben twee herstelgesprekken plaatsgevonden. Verder is er weinig contact geweest tussen hen. Ook heeft [minderjarige 1 (voornaam)] al meer dan een jaar niet of nauwelijks contact met haar broer en zus. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voorval [minderjarige 1 (voornaam)] (en de moeder) veel pijn en verdriet heeft gedaan, vindt de rechtbank dat het nu tijd is om de situatie te normaliseren en door te gaan. In elk gezin gebeuren dingen die niet fijn zijn en impact hebben op de kind-ouderrelatie. Indien er sprake is van een gezonde hechting en ontwikkeling van een kind met de ouders (waar de rechtbank ten aanzien van [minderjarige 1 (voornaam)] en de ouders geen zorgen over heeft), moet een gezin hier overheen kunnen komen. De rechtbank vindt dat die tijd nu is aangebroken. Het voorval is uitvoerig besproken, er is hulpverlening betrokken en er is inmiddels meer dan een jaar verstreken. [minderjarige 1 (voornaam)] moet zich nu kunnen richten op een toekomst met
beideouders in plaats van voortdurend bezig te zijn met het voorval en het verleden. [minderjarige 1 (voornaam)] heeft zelf ook tegen de kinderrechter verteld dat zij wil dat alles weer (ook het contact met haar moeder) normaal wordt. De rechtbank vindt dan ook dat [minderjarige 1 (voornaam)] en de moeder de mogelijkheid en de ruimte geboden moet worden om op een normale manier contact met elkaar te hebben. De rechtbank vindt dat een vaste zorgregeling, waarbij sprake is van regelmatig contact met haar moeder, daar het beste aan bijdraagt.
3.4.
Hoewel de mening van [minderjarige 1 (voornaam)] belangrijk is, is de rechtbank van oordeel dat het geen goed idee is dat [minderjarige 1 (voornaam)] nu zelf mag bepalen wanneer zij haar moeder ziet, zoals de vader en [minderjarige 1 (voornaam)] hebben voorgesteld. Er is nog steeds sprake van een zeer slechte verstandhouding tussen de ouders: zij wantrouwen elkaar en er is geen enkele vorm van samenwerking, laat staan contact, tussen hen beiden mogelijk. Als gevolg hiervan staat de loyaliteit van [minderjarige 1 (voornaam)] onder druk en lijkt zij geen onbelast contact met haar beide ouders te kunnen hebben. De rechtbank heeft de overtuiging dat [minderjarige 1 (voornaam)] zich hierdoor niet volledig vrij zal voelen om het bij allebei de ouders fijn te hebben, waardoor zij geen eigen keuze kan maken wanneer zij contact wil hebben met de moeder. De afgelopen maanden heeft [minderjarige 1 (voornaam)] hierin de vrijheid gehad en dat heeft niet geleid tot een structurele oplossing met stabiel contact. De rechtbank concludeert uit het gesprek dat zij met [minderjarige 1 (voornaam)] heeft gevoerd, dat [minderjarige 1 (voornaam)] lijdt onder de huidige situatie en dat dit haar heel veel verdriet doet. De rechtbank vindt dat kinderen, ook in de leeftijd van [minderjarige 1 (voornaam)] , zich niet zouden moeten bezighouden met een zorgregeling of de verantwoordelijkheid daarvoor. Kinderen moeten zich kunnen richten op hun eigen ontwikkeling, hun school en hun hobby’s. Het is kwalijk dat het de ouders, (mede) door hun langlopende conflict over de (financiële) afwikkeling van hun scheiding, nog steeds niet lukt om [minderjarige 1 (voornaam)] te ontlasten door samen te beslissen wanneer [minderjarige 1 (voornaam)] bij haar moeder en bij haar vader is. De rechtbank denkt ook niet dat dit de ouders in de nabije toekomst gaat lukken, daarom legt zij zelf een duidelijke regeling vast waarbij is geprobeerd om rekening te houden met [minderjarige 1 (voornaam)(-s)] wensen.
3.5.
Omdat het contact tussen [minderjarige 1 (voornaam)] en de moeder eerst verder genormaliseerd moet worden, heeft de rechtbank gekozen voor een opbouwregeling, waarbij [minderjarige 1 (voornaam)] eerst alleen bij de moeder (en haar broer en zus) zal mee-eten. De rechtbank hoopt dat het contact tussen [minderjarige 1 (voornaam)] en haar broer en zus inmiddels ook is genormaliseerd. Het contact zal daarna uitgebreid worden met één overnachting en vervolgens naar een weekendverblijf om de week. De rechtbank heeft geen reden gehoord waarom deze zorgregeling niet in het belang van [minderjarige 1 (voornaam)] zou zijn, mede gelet op het feit dat [minderjarige 1 (voornaam)] voor 2023 voor het overgrote deel bij haar moeder verbleef en niet is gebleken dat het toen niet goed met [minderjarige 1 (voornaam)] ging.
3.6
De rechtbank vindt het verder nog van belang om te benadrukken dat het de verantwoordelijkheid van de ouders blijft om [minderjarige 1 (voornaam)] te stimuleren in het contact met de andere ouder. Zij spelen daar beiden een cruciale rol in. Accepteren dat [minderjarige 1 (voornaam)] niet naar de moeder wil, is geen optie. [minderjarige 1 (voornaam)] moet zich, net als de ouders, houden aan deze beslissing van de rechtbank, zij heeft daarin geen keuze. Dat neemt niet weg dat de ouders (eventueel in samenspraak met [minderjarige 1 (voornaam)] ) samen tot andere afspraken mogen komen. Daarvoor is het wel nodig dat de verstandhouding tussen de ouders wordt verbeterd. In dit kader wijst de rechtbank de ouders op de adviezen die de hulpverlening heeft gegeven. In de afsluitbrief van het ouderschapsbemiddelingstraject is intensieve hulp, zoals systeemtherapie geadviseerd, alsmede een buddy voor [minderjarige 1 (voornaam)] en voor de ouders een training “kijken door de ogen van je kind”. De rechtbank hoopt dat de ouders deze adviezen ter harte zullen nemen. Los daarvan zou een oplossing voor het financiële conflict tussen de ouders ook zeer helpend zijn. De rechtbank hoopt dat de advocaten van de ouders hieraan een bijdrage kunnen leveren.
De kinderbijslag en het kindgebonden budget
3.7.
De rechtbank zal het verzoek van de vader over de kinderbijslag en het kindgebonden budget afwijzen. Het is niet aan de rechtbank om te beslissen wie het recht op de kinderbijslag en het kindgebonden budget toekomt. Dat is aan de Sociale Verzekeringsbank (voor de kinderbijslag) en de Belastingdienst (voor het kindgebonden budget).
De kinderalimentatie
3.8.
De rechtbank begrijpt het verzoek van de vader als een verzoek tot wijziging van de beschikking van 20 juni 2023 over de kinderalimentatie voor [minderjarige 1 (voornaam)] , in die zin dat:
  • de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie per 17 althans 25 augustus 2023 op nihil wordt gesteld; en
  • de door de moeder aan de vader te betalen kinderalimentatie per 17 althans 25 augustus 2023 op € 350,- wordt vastgesteld.
De rechtbank zal de beschikking van 20 juni 2023 wijzigen en de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie per 1 januari 2024 (definitief) op nihil stellen. De rechtbank zal het overige deel van het verzoek van de vader afwijzen.
3.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat [minderjarige 1 (voornaam)] sinds 17 althans 25 augustus 2023 bij de vader woont. Die omstandigheid maakt op zichzelf niet dat de vader geen kinderalimentatie meer aan de moeder verschuldigd zou zijn. Zo is het niet ondenkbaar dat de moeder nog vaste lasten voor [minderjarige 1 (voornaam)] heeft betaald in de periode daarna, zoals een telefoonabonnement of spullen voor school. Dat dit in het geval van [minderjarige 1 (voornaam)] anders is, heeft de vader niet gesteld. De rechtbank houdt daarom vast aan haar eerdere (voorlopige) beslissing om de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2024 op nihil te stellen.
3.10.
Voor wat betreft de eventueel door de moeder aan de vader te betalen kinderalimentatie heeft de vader op geen enkele wijze aan zijn stelplicht voldaan. Op de zitting is naar voren gekomen dat de vader het door hem verzochte, en door de moeder betwiste, bedrag aan kinderalimentatie van € 350,- heeft geschat. Volgens de wet (en de tremanormen) dient bij de vaststelling van het verschuldigde bedrag aan kinderalimentatie echter rekening gehouden te worden met enerzijds de behoefte van het kind en anderzijds de draagkracht van de ouders. Het had daarom op de weg van de vader gelegen om hierover een standpunt in te nemen. Daarbij had de vader ook aandacht moeten besteden aan het inkomen van zijn huidige echtgenote (die ook draagplichtig is voor [minderjarige 1 (voornaam)] ) en de behoefte van zijn andere twee minderjarige kinderen. Dit heeft de vader nagelaten, ook nadat de rechtbank de vader hier in haar eerdere beschikking in deze procedure van 12 december 2023
explicietop heeft gewezen. De vader heeft ook geen alimentatieberekeningen overgelegd waaruit een en ander kan worden opgemaakt. De vader heeft weliswaar allerlei financiële stukken aan de rechtbank overgelegd, maar hij heeft hieraan geen conclusies verbonden. De verwijzing naar een beschikking van deze rechtbank van 12 juli 2024 met (in een F9-formulier) de opmerkingen “
Vader is het wel eens met zijn NBI maar niet met de draagkracht. Vader zal in beroep gaan tegen deze beschikking. De woonlasten voor de [adres] in [plaats] , is geen partneralimentatie in natura, dat zijn gewoon netto lasten voor vader. Dat moet dus ook in het woonbudget opgenomen worden, via maatwerk.”voldoen hier evenmin aan
.Het is niet de taak van de rechtbank om op basis van allerlei stukken zelf tot conclusies te komen over de behoefte van [minderjarige 1 (voornaam)] en de draagkracht van de ouders. Dat is een taak van de partij die vraagt om kinderalimentatie, in dit geval de vader en zijn advocaat.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.11.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

4.1.
bepaalt dat [minderjarige 1 (voornaam)] voortaan haar hoofdverblijfplaats heeft bij de vader;
4.2.
stelt een (opbouwende) zorgregeling vast zoals hiervoor in rechtsoverweging 3.2. is opgenomen;
4.3.
wijzigt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie, zoals die is vastgelegd in de beschikking van deze rechtbank van 20 juni 2023, en stelt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2024 definitief op nihil;
4.4.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst de verzoeken van de ouders voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.W.V. van Duursen, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. K.A.H. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.