12. De rechtbank constateert dat de staatssecretaris overeenkomstig de Beleidsregels in dit geval in eerste instantie is uitgegaan van de standaard terugkijktermijn van vier jaar. Vast staat dat de tbs-maatregel van eiser ten tijde van de beslissing op bezwaar nog geen vier jaar was beëindigd. In de periode van die vier jaar zat eiser dus nog deels vast aan een vrijheidsbeperkende maatregel. Gelet op de Beleidsregels wordt dan de totale periode van vrijheidsbeperkende straffen en maatregelen opgeteld bij de standaard terugkijktermijn van vier jaren. Als gevolg daarvan vallen de delicten uit 2006 en 2005 binnen de relevante terugkijktermijn. De staatssecretaris heeft op de zitting uitgelegd dat deze verlenging van de termijn is ingegeven door het feit dat hij wil zien of betrokkene zich zonder enig strafrechtelijk- of behandelingskader kan handhaven in de maatschappij. Dat een aanvrager zich netjes gedraagt binnen het tbs-kader is volgens de staatssecretaris van een andere orde omdat verwacht kan worden dat iemand in dat kader meer op zijn hoede is voor het plegen van strafbare feiten, en dat er bovendien minder kansen zijn om dergelijke feiten te legen. Naar het oordeel van de rechtbank is de staatssecretaris in dit geval dan ook terecht uitgegaan van een terugkijktermijn van ongeveer 18 jaar.
12. Niet in geschil is dat betrokkene in de voor hem relevante terugkijktermijn veroordeeld is voor het medeplegen van een poging doodslag en voor diverse andere (vermogens)delicten. Bij het objectieve criterium gaat het niet om de vraag of betrokkene zelf het feit opnieuw zal plegen (recidiverisico). Het gaat bij het objectieve criterium om de vraag of het misdrijf, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor de behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheden van de functie. Ter beoordeling daarvan hanteert de staatssecretaris een aantal screeningprofielen. Op de zitting heeft de staatssecretaris uitgelegd dat hij daarbij volgt welk screeningsprofiel volgens de aanvraag als relevant is aangemerkt. Alleen als blijkt dat het vermelde screeningsprofiel overduidelijk niet van toepassing is, hanteert de staatssecretaris een ander, meer passend, screeningsprofiel.
12. In dit geval heeft eiseres op de aanvraag het screeningsprofiel “Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier” aangekruist. Dit profiel ziet op functionarissen die zijn belast met de zorg voor personen en in een één-op-één relatie kunnen komen te verkeren met degenen die aan hun zorg worden toevertrouwd. In het profiel wordt onder andere vermeld:
“Het risico bestaat dat misbruik wordt gemaakt van de (tijdelijke) afhankelijkheid waardoor het risico van onder andere seksuele- en geweldsmisdrijven aanwezig is. Verder is het risico aanwezig van diefstal van goederen”. Niet in geschil is dat betrokkene als ervaringsdeskundige belast is met de zorg en welzijn en de veiligheid van personen, ook in een één-op-één relatie. Gelet op het screeningprofiel heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat als het geweldsdelict of de vermogensdelicten waar betrokkene in het verleden voor is veroordeeld zich herhalen er een risico bestaat voor het welzijn en de veiligheid van de aan zijn zorg toevertrouwde personen en een risico voor de veiligheid van de persoonlijke eigendommen van deze personen.
12. Voor zover eiseres in dit kader aanvoert dat betrokkene zeer positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt zowel in de tbs als daarbuiten, en dat het recidiverisico laag is ingeschat, is dat – zoals onder 13 is overwogen – niet relevant voor de beoordeling van het objectieve criterium. De staatssecretaris heeft daarin dan ook geen aanleiding hoeven zien voor een ander oordeel.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het objectieve criterium. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris in redelijkheid in de beoordeling van het subjectieve criterium geen aanleiding hoeven zien om alsnog een VOG te verstrekken?
12. Eiseres voert aan dat betrokkene een ideale kandidaat is voor de functie van ervaringsdeskundige omdat hij zowel in de tbs als daarbuiten zeer positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Hij is in deze functie daarom heel erg waardevol, zowel voor het behandelend personeel als voor de patiënten. Hij geeft waardevolle inzichten in het behandelingsproces en laat de patiënten zien dat er hoop is op een succesvolle terugkeer in de samenleving. Volgens eiseres zou de staatssecretaris bij zijn toets aan het subjectieve criterium aansluiting moeten zoeken bij de risicotaxatie-instrumenten die in het kader van de tbs-behandeling worden gehanteerd, omdat deze gebaseerd zijn op wetenschappelijk kaders. De eigen risicoschatting van de staatssecretaris is volgens eiseres onvoldoende onderbouwd. Omdat de behandelaren van betrokkene het risico voor de samenleving als laag inschatten, had de staatssecretaris daarbij moeten aansluiten. In dit kader heeft eiseres – na de beslissing op bezwaar – nog een aanvullende risicotaxatie laten opstellen door dr. R.J.P Rijnders. Deze ziet volgens eiseres specifiek op de risico’s in de functie van ervaringsdeskundige.
12. Volgens paragraaf 3.3 van de Beleidsregels, voor zover thans van belang, kan op grond van het
subjectieve criteriumworden beoordeeld of het belang van de aanvrager zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het eerder genoemde risico voor de samenleving. Als dat zo is, wordt de VOG afgegeven, ook al wordt voldaan aan het objectieve criterium. Bij de toepassing van het subjectieve criterium worden altijd als relevante omstandigheden betrokken de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
12. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat betrokkene de afgelopen jaren een positieve ontwikkeling heeft laten zien. Uit de stukken komt dit goed naar voren en betrokkene is daar zeker om te complimenteren. In 2022 is dan ook geconcludeerd dat de opgelegde tbs-maatregel kan worden beëindigd. Op de zitting heeft de staatssecretaris benadrukt dat hij die beoordeling ook niet betwist en dat het feit dat betrokkene weer deel uit kan maken van de samenleving niet ter discussie staat. De rechtbank is echter met de staatssecretaris van oordeel dat de beoordeling of betrokkene klaar is voor een leven zonder een toezicht kader zoals een tbs-maatregel onder voorwaarden, niet gelijk te stellen is met de vraag die de staatssecretaris in dit geval moet beoordelen.
12. In dit geval gaat het om de beoordeling van het risico voor de samenleving als betrokkene aan het werk gaat als ervaringsdeskundige binnen de tbs-kliniek. Daarbij is van belang dat eiseres op de zitting naar voren heeft gebracht dat betrokkene in die hoedanigheid deel uit zal maken van het behandelteam en onbeperkt en ongehinderd toegang zal hebben tot de gehele kliniek én de patiënten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de beëindiging van de tbs-maatregel op het moment van de beslissing op bezwaar nog te kort geleden was om die ongehinderde en onbeperkte toegang als personeelslid verantwoord te achten. Daarbij heeft de staatssecretaris van belang kunnen achten dat het gaat om een setting met kwetsbare personen in een forensisch psychiatrisch kader, terwijl betrokkene zelf op het moment van de beslissing op bezwaar nog maar een jaar zonder het toezicht van dat kader in de samenleving functioneerde.
12. De omstandigheid dat de staatssecretaris dit oordeel niet heeft gebaseerd op risicotaxatie-instrumenten zoals gehanteerd bij de beoordeling van de beëindiging van de tbs-maatregel maakt dat niet anders. Niet aannemelijk is geworden dat het hanteren van die instrumenten een ander oordeel zouden rechtvaardigen. Daarbij overweegt de rechtbank dat dit ook uit de risicotaxatie van Rijnders – die overigens is overgelegd na de beslissing op bezwaar – niet volgt. Hoewel deze risicotaxatie is opgesteld nadat de tbs-maatregel is beëindigd en ook deze taxatie een positieve ontwikkeling laat zien, maakt de rechtbank uit die taxatie niet op dat het risico op herhaling is beoordeeld in het licht van de werkzaamheden van betrokkene met kwetsbare personen in een één-op-één setting ín een tbs-kliniek en in het licht van de ongehinderde toegang daartoe. Terwijl dat wel de vraag is die voorligt bij de beoordeling van de gevraagde VOG.
12. De rechtbank vindt het dan ook niet onredelijk dat de staatssecretaris in het VOG-kader wil dat betrokkene voor een langere tijd laat zien dat hij zich in de samenleving kan handhaven zonder dat hij recidiveert. Ten tijde van de beslissing op bezwaar heeft de staatssecretaris die termijn te kort mogen achten gelet op het gepleegde delict en de opgelegde tbs-maatregel in relatie tot de gewenste functie.
12. De rechtbank merkt nog op dat het niet kan worden uitgesloten dat het aspect van tijdsverloop bij een nieuwe VOG-aanvraag door de staatssecretaris anders zal worden beoordeeld. Het subjectieve criterium laat ruimte voor een belangenafweging bij het verstrijken van tijd, bijvoorbeeld met inachtneming van de positieve ervaringen die nu worden opgedaan in de pilot ‘werken met ervaringsdeskundigen’.
12. Verder kan betrokkene binnen de kaders van het beleid in aanmerking komen voor een VOG als er vier jaar is verstreken na het beëindigen van de tbs-maatregel. Het is voor hem in zoverre niet onmogelijk om in de beoogde functie aan de slag te gaan. De rechtbank begrijpt dat eiseres het wenselijk vindt om gelet op de ingezette pilot voortgang te maken en dat zij niet op een verder tijdsverloop wil wachten. Maar de omstandigheid dat eiseres al van start is gegaan met een pilot, maakt op zichzelf niet dat de staatssecretaris een andere afweging had moeten maken.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. De afwijzing van de gevraagde VOG voor betrokkene blijft in stand. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.