ECLI:NL:RBMNE:2024:5575

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
UTR 23/3512
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent Gedrag voor ervaringsdeskundige in de forensische psychiatrie

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van Stichting De Forensische Zorgspecialisten tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor een ervaringsdeskundige in de forensische psychiatrie. De staatssecretaris voor Rechtsbescherming had de aanvraag op 18 januari 2023 afgewezen, en dit besluit werd bevestigd na bezwaar op 31 mei 2023. De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en diverse betrokkenen aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de betrokkene niet in aanmerking komt voor de VOG. Dit is gebaseerd op het feit dat betrokkene binnen de relevante terugkijktermijn in aanraking is gekomen met justitie vanwege strafbare feiten, en dat het risico voor de samenleving in dit geval zwaarder weegt dan de belangen van betrokkene. De rechtbank oordeelt dat het tijdsverloop sinds de beëindiging van de tbs-maatregel op 30 juni 2022 nog te kort is om te concluderen dat het recidiverisico laag is.

De rechtbank benadrukt dat de functie van ervaringsdeskundige in de forensische psychiatrie onlosmakelijk verbonden is met een crimineel verleden, maar dat dit niet betekent dat de staatssecretaris de VOG moet verstrekken. De rechtbank kan niet treden in de politieke vraag of het huidige beleid voor VOG-aanvragen passend is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de VOG-aanvraag in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3512

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2024 in de zaak tussen

Stichting De Forensische Zorgspecialisten, uit Utrecht, eiseres

(gemachtigde: mr. I.E.M. Verheijen),
en
De staatssecretaris voor Rechtsbescherming, [1]
(gemachtigden: mr. R.P. Stehouwer en R.S. Tenghe).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot afgifte van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) ten behoeve van [betrokkene] (hierna: betrokkene).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 18 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 31 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, drs. I. de Boer (voorzitter Raad van bestuur), drs. V.J. Vredeveld (beleidsadviseur), drs. M. Kokshoorn (psycholoog en werkbegeleider van betrokkene) en de gemachtigden van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de VOG. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich op het standpunt kunnen stellen dat betrokkene niet in aanmerking komt voor de gevraagde VOG, omdat hij binnen de terugkijktermijn in aanraking is gekomen met justitie vanwege strafbare feiten, en omdat het risico voor de samenleving in dit geval zwaarder weegt dan de belangen van betrokkene. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiseres heeft in haar hoedanigheid als werkgever een VOG-aanvraag gedaan voor betrokkene. Het betreft een aanvraag voor de functie ‘ervaringsdeskundige’ in de [instelling] . Op dit moment voert hij die werkzaamheden daar al uit in het kader van een pilot. Eiseres wil dat nu formaliseren en vraagt in dat kader om een VOG voor betrokkene.
5. De staatssecretaris heeft de Beleidsregels VOG-NP-RP 2022 (de Beleidsregels) bij zijn beoordeling betrokken. Volgens paragraaf 3 van de Beleidsregels, voor zover hier van belang, wordt bij de beoordeling van de aanvraag in beginsel gekeken naar de justitiële gegevens die zijn opgenomen in de justitiële documentatie in de voor het doel van de aanvraag relevante termijn. Wanneer de aanvrager in de justitiële documentatie voorkomt, wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
6. De staatssecretaris heeft bij de afwijzing betrokken dat in de relevante terugkijktermijn in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) de volgende justitiële gegevens over betrokkene zijn geregistreerd:
  • Betrokkene is op 9 mei 2006 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden en twee jaar tbs wegens het medeplegen van poging tot doodslag. Op
  • Op 18 januari 2006 is een zaak wegens diefstal geseponeerd op grond van ‘recente bestraffing’;
  • Betrokkene is op 26 augustus 2005 veroordeeld wegens diefstal tot een gevangenisstraf van drie weken;
  • Betrokkene is op 15 augustus 2005 veroordeeld wegens drugshandel en het aanwezig hebben van drugs tot een gevangenisstraf van één maand.
7. Omdat betrokkene in de relevante terugkijktermijn in aanraking is gekomen met justitie vanwege strafbare feiten, is er volgens de staatssecretaris sprake van een risico voor de samenleving als deze strafbare feiten worden herhaald (het objectieve criterium).
8. De staatssecretaris ziet in het subjectieve criterium geen aanleiding om alsnog een VOG te geven aan betrokkene. Daarbij overweegt de staatssecretaris dat het tijdsverloop sinds de beëindiging van de tbs op 30 juni 2022 nog te kort is om te oordelen dat het risico voor de samenleving niet langer aanwezig is. Ook het aantal delicten dat betrokkene heeft begaan in het verleden maakt niet dat het risico op recidive laag is in te schatten. De strafbare feiten zijn betrokkene door de strafrechter bovendien niet licht aangerekend. Dat bij elkaar weegt zwaarder dan het belang wat betrokkene heeft bij de verstrekking van een VOG. Dat de reclassering en de psychiater positief zijn over de ontwikkelingen die betrokkene heeft doorgemaakt, is niet doorslaggevend. Betrokkene heeft zich pas een korte periode geheel in vrijheid kunnen bewegen.
Heeft de staatssecretaris het objectieve criterium aan betrokkene kunnen tegenwerpen?
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris ten onrechte het objectieve criterium tegenwerpt omdat de functie van ervaringsdeskundige onlosmakelijk is verbonden aan een crimineel verleden en een opgelegde tbs-maatregel. Het is voor de functie immers noodzakelijk om daar ervaring mee te hebben. Eiseres stelt dat het onverenigbaar is dat de minister enerzijds pleit voor ervaringsdeskundigen in de (forensische) psychiatrie en dat het anderzijds door de staatssecretaris onmogelijk wordt gemaakt om deze functie te bemensen omdat de aanvragers geen VOG krijgen. Bovendien wijst eiseres er op dat betrokkene sinds 2006 feitelijk niet meer in aanraking is geweest met justitie.
Het beleid en de ervaringsdeskundige
10. De rechtbank stelt voorop dat de wens en het belang om in de forensische psychiatrie te kunnen werken met ervaringsdeskundigen, zoals betrokkene, door eiseres in de stukken en op de zitting duidelijk naar voren is gebracht. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat het kader op basis waarvan de afgifte van een VOG wordt beoordeeld als knellend wordt ervaren om deze wens en dit belang vorm te kunnen geven. In het verweerschrift heeft de staatssecretaris ook min of meer onderkend dat de functie van ervaringsdeskundige in deze niet correspondeert met de VOG-screening. Maar de rechtbank kan niet treden in de algemene vraag of het kader passend is of aanpassing behoeft om aan die wens van de forensische psychiatrie en – kennelijk ook de minister – te voldoen. Deze vraag en die wens ziet op een politiek-bestuurlijke aangelegenheid die door de rechtbank niet betrokken zal worden bij het beoordelen van dit geschil. Daarnaast merkt de rechtbank in zijn algemeenheid nog op dat het huidige beleid wel ruimte lijkt te laten voor de inzet van ervaringsdeskundigen, mits er in de terugkijktermijn geen sprake meer is van antecedenten of een lopende tbs-maatregel.
10. Het voorgaande betekent dat de rechtbank in deze zaak alleen een oordeel geeft over de vraag of de staatssecretaris de afgifte van een VOG aan betrokkene heeft mogen weigeren. Daarbij is van belang dat de staatssecretaris in het kader van de afgifte van een VOG een ruime beoordelingsvrijheid heeft. Gelet hierop dient de rechtbank het bestreden besluit terughoudend te toetsen. Beoordeeld moet worden of de staatssecretaris in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de gevraagde VOG diende te worden geweigerd
De beoordeling van het objectieve criterium
12. De rechtbank constateert dat de staatssecretaris overeenkomstig de Beleidsregels in dit geval in eerste instantie is uitgegaan van de standaard terugkijktermijn van vier jaar. Vast staat dat de tbs-maatregel van eiser ten tijde van de beslissing op bezwaar nog geen vier jaar was beëindigd. In de periode van die vier jaar zat eiser dus nog deels vast aan een vrijheidsbeperkende maatregel. Gelet op de Beleidsregels wordt dan de totale periode van vrijheidsbeperkende straffen en maatregelen opgeteld bij de standaard terugkijktermijn van vier jaren. Als gevolg daarvan vallen de delicten uit 2006 en 2005 binnen de relevante terugkijktermijn. De staatssecretaris heeft op de zitting uitgelegd dat deze verlenging van de termijn is ingegeven door het feit dat hij wil zien of betrokkene zich zonder enig strafrechtelijk- of behandelingskader kan handhaven in de maatschappij. Dat een aanvrager zich netjes gedraagt binnen het tbs-kader is volgens de staatssecretaris van een andere orde omdat verwacht kan worden dat iemand in dat kader meer op zijn hoede is voor het plegen van strafbare feiten, en dat er bovendien minder kansen zijn om dergelijke feiten te legen. Naar het oordeel van de rechtbank is de staatssecretaris in dit geval dan ook terecht uitgegaan van een terugkijktermijn van ongeveer 18 jaar.
12. Niet in geschil is dat betrokkene in de voor hem relevante terugkijktermijn veroordeeld is voor het medeplegen van een poging doodslag en voor diverse andere (vermogens)delicten. Bij het objectieve criterium gaat het niet om de vraag of betrokkene zelf het feit opnieuw zal plegen (recidiverisico). Het gaat bij het objectieve criterium om de vraag of het misdrijf, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor de behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheden van de functie. Ter beoordeling daarvan hanteert de staatssecretaris een aantal screeningprofielen. Op de zitting heeft de staatssecretaris uitgelegd dat hij daarbij volgt welk screeningsprofiel volgens de aanvraag als relevant is aangemerkt. Alleen als blijkt dat het vermelde screeningsprofiel overduidelijk niet van toepassing is, hanteert de staatssecretaris een ander, meer passend, screeningsprofiel.
12. In dit geval heeft eiseres op de aanvraag het screeningsprofiel “Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier” aangekruist. Dit profiel ziet op functionarissen die zijn belast met de zorg voor personen en in een één-op-één relatie kunnen komen te verkeren met degenen die aan hun zorg worden toevertrouwd. In het profiel wordt onder andere vermeld:
“Het risico bestaat dat misbruik wordt gemaakt van de (tijdelijke) afhankelijkheid waardoor het risico van onder andere seksuele- en geweldsmisdrijven aanwezig is. Verder is het risico aanwezig van diefstal van goederen”. Niet in geschil is dat betrokkene als ervaringsdeskundige belast is met de zorg en welzijn en de veiligheid van personen, ook in een één-op-één relatie. Gelet op het screeningprofiel heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat als het geweldsdelict of de vermogensdelicten waar betrokkene in het verleden voor is veroordeeld zich herhalen er een risico bestaat voor het welzijn en de veiligheid van de aan zijn zorg toevertrouwde personen en een risico voor de veiligheid van de persoonlijke eigendommen van deze personen.
12. Voor zover eiseres in dit kader aanvoert dat betrokkene zeer positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt zowel in de tbs als daarbuiten, en dat het recidiverisico laag is ingeschat, is dat – zoals onder 13 is overwogen – niet relevant voor de beoordeling van het objectieve criterium. De staatssecretaris heeft daarin dan ook geen aanleiding hoeven zien voor een ander oordeel.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het objectieve criterium. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris in redelijkheid in de beoordeling van het subjectieve criterium geen aanleiding hoeven zien om alsnog een VOG te verstrekken?
12. Eiseres voert aan dat betrokkene een ideale kandidaat is voor de functie van ervaringsdeskundige omdat hij zowel in de tbs als daarbuiten zeer positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Hij is in deze functie daarom heel erg waardevol, zowel voor het behandelend personeel als voor de patiënten. Hij geeft waardevolle inzichten in het behandelingsproces en laat de patiënten zien dat er hoop is op een succesvolle terugkeer in de samenleving. Volgens eiseres zou de staatssecretaris bij zijn toets aan het subjectieve criterium aansluiting moeten zoeken bij de risicotaxatie-instrumenten die in het kader van de tbs-behandeling worden gehanteerd, omdat deze gebaseerd zijn op wetenschappelijk kaders. De eigen risicoschatting van de staatssecretaris is volgens eiseres onvoldoende onderbouwd. Omdat de behandelaren van betrokkene het risico voor de samenleving als laag inschatten, had de staatssecretaris daarbij moeten aansluiten. In dit kader heeft eiseres – na de beslissing op bezwaar – nog een aanvullende risicotaxatie laten opstellen door dr. R.J.P Rijnders. Deze ziet volgens eiseres specifiek op de risico’s in de functie van ervaringsdeskundige.
12. Volgens paragraaf 3.3 van de Beleidsregels, voor zover thans van belang, kan op grond van het
subjectieve criteriumworden beoordeeld of het belang van de aanvrager zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het eerder genoemde risico voor de samenleving. Als dat zo is, wordt de VOG afgegeven, ook al wordt voldaan aan het objectieve criterium. Bij de toepassing van het subjectieve criterium worden altijd als relevante omstandigheden betrokken de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
12. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat betrokkene de afgelopen jaren een positieve ontwikkeling heeft laten zien. Uit de stukken komt dit goed naar voren en betrokkene is daar zeker om te complimenteren. In 2022 is dan ook geconcludeerd dat de opgelegde tbs-maatregel kan worden beëindigd. Op de zitting heeft de staatssecretaris benadrukt dat hij die beoordeling ook niet betwist en dat het feit dat betrokkene weer deel uit kan maken van de samenleving niet ter discussie staat. De rechtbank is echter met de staatssecretaris van oordeel dat de beoordeling of betrokkene klaar is voor een leven zonder een toezicht kader zoals een tbs-maatregel onder voorwaarden, niet gelijk te stellen is met de vraag die de staatssecretaris in dit geval moet beoordelen.
12. In dit geval gaat het om de beoordeling van het risico voor de samenleving als betrokkene aan het werk gaat als ervaringsdeskundige binnen de tbs-kliniek. Daarbij is van belang dat eiseres op de zitting naar voren heeft gebracht dat betrokkene in die hoedanigheid deel uit zal maken van het behandelteam en onbeperkt en ongehinderd toegang zal hebben tot de gehele kliniek én de patiënten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de beëindiging van de tbs-maatregel op het moment van de beslissing op bezwaar nog te kort geleden was om die ongehinderde en onbeperkte toegang als personeelslid verantwoord te achten. Daarbij heeft de staatssecretaris van belang kunnen achten dat het gaat om een setting met kwetsbare personen in een forensisch psychiatrisch kader, terwijl betrokkene zelf op het moment van de beslissing op bezwaar nog maar een jaar zonder het toezicht van dat kader in de samenleving functioneerde.
12. De omstandigheid dat de staatssecretaris dit oordeel niet heeft gebaseerd op risicotaxatie-instrumenten zoals gehanteerd bij de beoordeling van de beëindiging van de tbs-maatregel maakt dat niet anders. Niet aannemelijk is geworden dat het hanteren van die instrumenten een ander oordeel zouden rechtvaardigen. Daarbij overweegt de rechtbank dat dit ook uit de risicotaxatie van Rijnders – die overigens is overgelegd na de beslissing op bezwaar – niet volgt. Hoewel deze risicotaxatie is opgesteld nadat de tbs-maatregel is beëindigd en ook deze taxatie een positieve ontwikkeling laat zien, maakt de rechtbank uit die taxatie niet op dat het risico op herhaling is beoordeeld in het licht van de werkzaamheden van betrokkene met kwetsbare personen in een één-op-één setting ín een tbs-kliniek en in het licht van de ongehinderde toegang daartoe. Terwijl dat wel de vraag is die voorligt bij de beoordeling van de gevraagde VOG.
12. De rechtbank vindt het dan ook niet onredelijk dat de staatssecretaris in het VOG-kader wil dat betrokkene voor een langere tijd laat zien dat hij zich in de samenleving kan handhaven zonder dat hij recidiveert. Ten tijde van de beslissing op bezwaar heeft de staatssecretaris die termijn te kort mogen achten gelet op het gepleegde delict en de opgelegde tbs-maatregel in relatie tot de gewenste functie.
12. De rechtbank merkt nog op dat het niet kan worden uitgesloten dat het aspect van tijdsverloop bij een nieuwe VOG-aanvraag door de staatssecretaris anders zal worden beoordeeld. Het subjectieve criterium laat ruimte voor een belangenafweging bij het verstrijken van tijd, bijvoorbeeld met inachtneming van de positieve ervaringen die nu worden opgedaan in de pilot ‘werken met ervaringsdeskundigen’.
12. Verder kan betrokkene binnen de kaders van het beleid in aanmerking komen voor een VOG als er vier jaar is verstreken na het beëindigen van de tbs-maatregel. Het is voor hem in zoverre niet onmogelijk om in de beoogde functie aan de slag te gaan. De rechtbank begrijpt dat eiseres het wenselijk vindt om gelet op de ingezette pilot voortgang te maken en dat zij niet op een verder tijdsverloop wil wachten. Maar de omstandigheid dat eiseres al van start is gegaan met een pilot, maakt op zichzelf niet dat de staatssecretaris een andere afweging had moeten maken.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. De afwijzing van de gevraagde VOG voor betrokkene blijft in stand. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
25 september 204.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de minister van Rechtsbescherming.