In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 september 2024 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen een omzettingsbeslissing van een taakstraf. De veroordeelde was op 22 maart 2024 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 80 uren, met de waarschuwing dat bij niet-naleving vervangende hechtenis van 40 dagen zou worden toegepast. Reclassering Nederland meldde op 14 juni 2024 dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren had verricht, waarna het Openbaar Ministerie op 25 juni 2024 een omzettingsbeslissing nam. Deze beslissing was echter niet ondertekend door een officier van justitie, wat cruciaal is voor de rechtsgeldigheid ervan. De kennisgeving van deze beslissing werd op 10 juli 2024 aan de veroordeelde betekend. Op 17 juli 2024 diende de veroordeelde een bezwaarschrift in tegen deze omzettingsbeslissing, dat op 24 september 2024 ter openbare terechtzitting werd behandeld. Tijdens deze zitting zijn de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsvrouw gehoord. De politierechter oordeelde dat de omzettingsbeslissing niet rechtsgeldig was, omdat deze niet was ondertekend door een bevoegde officier van justitie. Hierdoor werd het bezwaarschrift gegrond verklaard, en werd de veroordeelde opnieuw opgedragen om de taakstraf van 80 uren te verrichten binnen een termijn van 9 maanden, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren werd uitgevoerd.