ECLI:NL:RBMNE:2024:5737

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
UTR 24/5104
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid

Op 3 oktober 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. Eiser had op 31 juli 2024 beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn verzoek om informatie op basis van de Wet open overheid (Woo). Verweerder had de beslistermijn overschreden en eiser had verweerder op 12 juli 2024 in gebreke gesteld. De rechtbank oordeelde dat verweerder alsnog binnen een termijn van twee maanden na de uitspraak een besluit moest nemen, met een uiterste datum van 23 oktober 2024. Tevens werd bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moest betalen voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het niet tijdig nemen van een besluit. Eiser had geen proceskosten gemaakt die vergoed moesten worden, maar verweerder moest wel het griffierecht van € 187,- aan eiser betalen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van griffier E.J.H.C. Hui.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5104

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht,verweerder,

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend op 31 juli 2024 omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo).
Op 23 augustus 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een reactie gegeven op het verweerschrift.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft zijn verzoek ingediend op 30 mei 2024. Verweerder moet binnen vier weken beslissen op het verzoek. Dat staat in artikel 4.4, eerste lid, van de Woo. Op 13 juni 2024 heeft verweerder de beslistermijn verdaagd met twee weken op grond van artikel 4.4, tweede lid, van de Woo. Verweerder had dus naar eigen zeggen uiterlijk op 12 juli 2024 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 12 juli 2024 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken. Eiser heeft op 31 juli 2024 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De standaardtermijn waarbinnen verweerder alsnog op het verzoek moet beslissen bedraagt in beginsel twee weken na deze uitspraak (artikel 8:55d, eerste lid, Awb). Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen (artikel 8:55d, derde lid, Awb).
5. Verweerder heeft de rechtbank in het verweerschrift verzocht om een langere beslistermijn van twee maanden te bepalen. De overschrijding en verlenging van de beslistermijn is volgens verweerder gelegen in onderbezetting van personeel waardoor achterstand is ontstaan in afhandeling van zaken. Verweerder wenst een langere termijn omdat het hier gaat om een omvangrijk verzoek, waarbij uitvraag is gedaan bij verschillende afdelingen en medewerkers en nog niet alles door verweerder is ontvangen. Hiermee heeft verweerder voldoende uitgelegd waarom zij een langere termijn nodig heeft om op het WOO-verzoek te beslissen. De door verweerder gevraagde termijn van twee maanden acht de rechtbank niet onredelijk lang. Dat verweerder in meer zaken zich niet aan de termijnen houdt, is voor de rechtbank geen reden om in dit geval voor het nemen van een besluit een kortere (niet realistische) termijn te geven. de rechtbank stelt de beslistermijn vast op 2 maanden na indienen van het verweerschrift. Dat betekent dat verweerder uiterlijk op 23 oktober 2024 een besluit moeten nemen.
6. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
7. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
8. Er zijn door eiser geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden.
9. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder uiterlijk op 23 oktober 2024 een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- dat eiser heeft betaald moet betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van E.J.H.C. Hui, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2024.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.