Op 10 oktober 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een bezwaar tegen een omzettingsbeslissing van een taakstraf naar vervangende hechtenis. De veroordeelde, die een onvoorwaardelijke taakstraf van 80 uren moest verrichten, had deze taakstraf niet naar behoren uitgevoerd. De reclassering meldde dit aan het Openbaar Ministerie, dat op 3 juni 2024 een omzettingsbeslissing nam. Deze beslissing was echter niet ondertekend door een officier van justitie, wat volgens de politierechter de rechtsgeldigheid van de beslissing in twijfel trok. De kennisgeving van deze beslissing werd op 12 juli 2024 aan de veroordeelde betekend, waarna op 15 juli 2024 een bezwaarschrift werd ingediend.
Tijdens de openbare zitting op 10 oktober 2024 werd de officier van justitie, mr. E. Kokkinakias, gehoord, evenals de raadsman van de veroordeelde. De veroordeelde zelf was niet verschenen. De officier van justitie stelde dat de omzettingsbeslissing, ondanks het ontbreken van een handtekening, als rechtsgeldig moest worden beschouwd, maar erkende ook dat de beslissing te laat was genomen. De politierechter oordeelde dat de omzettingsbeslissing niet rechtsgeldig was, omdat deze niet door een bevoegde officier van justitie was ondertekend. Hierdoor werd het bezwaarschrift gegrond verklaard.
De politierechter besloot dat de veroordeelde nog 52 uren taakstraf moest verrichten, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 26 dagen indien deze taakstraf niet naar behoren werd uitgevoerd. De termijn voor het verrichten van de taakstraf werd vastgesteld op 9 maanden na de uitspraak. De beslissing werd genomen door mr. C.A.M. van Straalen, politierechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Wijkstra, griffier.