ECLI:NL:RBMNE:2024:5915

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
569873
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen Windpark Zeewolde B.V. en gedaagde B.V. over opheffing van executoriaal beslag

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil, vordert eiser Windpark Zeewolde B.V. (WPZ) de opheffing van een executoriaal beslag dat door gedaagde B.V. is gelegd. De vordering is gebaseerd op de stelling dat gedaagde geen recht heeft op de opgelegde dwangsommen, omdat WPZ en de Stichting Administratiekantoor van Aandelen in Windpark Zeewolde B.V. (STAK) aan hun verplichtingen uit een eerder vonnis hebben voldaan. De voorzieningenrechter oordeelt dat WPZ en STAK niet volledig aan de veroordeling hebben voldaan, waardoor de dwangsommen zijn verbeurd. De rechter overweegt dat gedaagde geen misbruik maakt van haar executiebevoegdheid, maar dat het beslag gedeeltelijk moet worden opgeheven, omdat het bedrag waarvoor beslag is gelegd het verbeurde bedrag aan dwangsommen overschrijdt. De voorzieningenrechter beslist dat gedaagde zich moet onthouden van verdere beslag- of executiemaatregelen boven het bedrag van € 245.314,54. In reconventie wordt gedaagde niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering om nieuwe dwangsommen te verbinden, omdat deze te laat is ingediend. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/569873 / KL ZA 24-33
Vonnis in kort geding van 19 februari 2024
in de zaak van

1.WINDPARK ZEEWOLDE B.V.,

te Zeewolde,
advocaat: mr. H.A. Bijkerk te Utrecht,
2.
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR VAN AANDELEN IN WINDPARK ZEEWOLDE B.V.
te Zeewolde,
advocaat: mr. B.E.W. Jacobs te Arnhem,
eisende partijen,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.C. Teeuw te Middelharnis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in kort geding van 6 februari 2024 met 13 producties;
  • de producties 1 tot en met 20 van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling van 9 februari 2024;
  • de pleitnota’s van WPZ, de STAK en [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.Wat is er aan de hand?

2.1.
Partijen hebben in de afgelopen jaren meerdere procedures gevoerd. Onderwerp van één van die procedures was de vordering van [gedaagde] om inzage in en een afschrift van bepaalde stukken – waaronder de notulen van de algemene vergadering van aandeelhoudersvergaderingen (hierna: AvA) van WPZ – te verkrijgen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het gerechtshof) heeft bij arrest van 25 april 2023 WPZ en de STAK veroordeeld om ieder voor zich binnen veertien dagen na betekening van het arrest afschriften te verstrekken van enkele bescheiden, waaronder alle notulen van de AvA van WPZ. Het gerechtshof heeft aan deze verplichting geen dwangsom verbonden. Zij heeft overwogen dat daartoe op dat moment geen noodzaak bestond, gelet op het bezwaar tegen de gevorderde dwangsom en vanwege de omstandigheid dat [gedaagde] na een eerder vonnis ook stukken heeft ontvangen.
2.2.
WPZ en de STAK hebben vervolgens geen notulen van de AvA van WPZ aan [gedaagde] verstrekt. [gedaagde] is daarom bij dagvaarding van 8 september 2023 een kort geding procedure gestart, waarin zij heeft gevorderd dat aan de veroordeling van het gerechtshof alsnog een dwangsom wordt verbonden. Bij vonnis in kort geding van
10 oktober 2023 (hierna: het Vonnis) heeft de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.4 beslist: ‘
veroordeelt STAK en WPZ ieder voor zich om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [gedaagde] afschriften te verstrekken van alle, volledige en onbewerkte notulen van de aandeelhoudersvergaderingen van WPZ, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat niet aan de veroordeling wordt voldaan, met een maximum van € 250.000,00.
2.3.
[gedaagde] heeft op 24 oktober 2023 notulen van de AvA van WPZ ontvangen. Een dag later, op 25 oktober 2023, hebben WPZ en de STAK één stuk notulen nagezonden.
2.4.
Per e-mail van 26 oktober 2023 heeft [gedaagde] geschreven dat zij nog niet in staat is te beoordelen of alle stukken aan haar zijn verstrekt, zodat zij al haar rechten voorbehoudt. Verder heeft [gedaagde] aanspraak gemaakt op betaling van een dwangsom van € 5.000,00 vanwege het ontbreken van één stuk notulen op 24 oktober 2023. WPZ en de STAK hebben het bedrag van € 5.000,00 betaald.
2.5.
Per e-mail van 9 januari 2024 heeft [gedaagde] geschreven dat zij Woo-verzoeken heeft ingediend en via derden informatie ontvangt, waaruit zou volgen dat de toegezonden notulen niet juist en compleet zijn. Zij vraagt of de notulen van de AvA van WPZ zijn ondertekend en of zij alle notulen heeft ontvangen. Zij heeft geschreven dat uit diverse stukken blijkt dat de STAK ten minste één keer per maand heeft vergaderd. Op deze e-mail hebben WPZ en de STAK niet geantwoord.
2.6.
Per e-mail van 23 januari 2024 heeft [gedaagde] geschreven dat er aanwijzingen zijn dat WPZ en STAK niet de juiste en niet alle notulen hebben toegezonden. Zij verwijst als voorbeeld naar de notulen van 19 juni 2020 waarin staat ‘
notulen AVA 5 juni – enkele tekstuele wijzigingen. De notulen worden goedgekeurd en getekend’ en heeft geschreven dat [gedaagde] geen getekende of geaccordeerde notulen heeft ontvangen. Zij heeft WPZ en de STAK verzocht om alsnog alle notulen toe te sturen en om € 495.000,00 aan dwangsommen te betalen. WPZ en de STAK hebben geen andere stukken toegezonden en het bedrag van
€ 495.000,00 niet betaald.
2.7.
[gedaagde] heeft op 31 januari 2024 executoriaal beslag gelegd op de bankrekening van WPZ en de STAK bij de Rabobank voor een bedrag van € 495.414,54.

3.Wat willen partijen?

In conventie
3.1.
WPZ en de STAK vorderen dat de voorzieningenrechter een vonnis (uitvoerbaar bij voorraad) wijst waarin:
a. Primair, het op 31 januari 2024 gelegde executoriale beslag onder de Rabobank ten laste van WPZ en de STAK met onmiddellijke ingang wordt opgeheven;
Subsidiair, [gedaagde] wordt veroordeeld om het op 31 januari 2024 gelegde executoriale beslag onder de Rabobank met onmiddellijke ingang, namelijk twee uur na betekening van het vonnis, op te heffen en opgeheven te houden, op straffe van een dwangsom van € 25.000,00 voor iedere dag of gedeelte van de dag dat [gedaagde] dit niet doet;
Meer subsidiair, een voorziening wordt getroffen die recht doet aan de belangen van WPZ en de STAK, waaronder begrepen het aan [gedaagde] opleggen van beperkingen en/of voorwaarden aan het op 31 januari 2024 gelegde executoriale beslag onder de Rabobank ten laste van WPZ;
Primair, [gedaagde] wordt veroordeeld zich met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis te onthouden van elke vorm van beslag- of executiemaatregelen tegen WPZ en de STAK op grond van een titel ontleend aan het Vonnis;
Subsidiair, een voorziening wordt getroffen die recht doet aan de belangen van
WPZ en de STAK, waaronder begrepen het aan [gedaagde] opleggen
van beperkingen en/of voorwaarden aan beslag- of executiemaatregelen tegen WPZ en de STAK op grond van een titel ontleend aan het Vonnis;
[gedaagde] wordt veroordeeld de proces- en nakosten in deze procedure te vergoeden aan WPZ en de STAK, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na de datum van dit vonnis.
3.2.
WPZ en de STAK hebben ter onderbouwing van de primaire vorderingen aangevoerd dat zij aan de veroordeling in het Vonnis hebben voldaan en daarom geen dwangsommen van € 495.000,00 verschuldigd zijn aan [gedaagde] . Zij hebben gesteld dat zij alle stukken die zij in bezit hebben aan [gedaagde] hebben toegezonden. Voor zover er in de toegezonden notulen wordt verwezen naar meer stukken, geldt volgens hen – kort gezegd – dat soms wordt verwezen naar vergaderingen van de STAK (waarin geen inzage gegeven hoeft te worden) of dat er inconsistenties in de notulen staan door het ontbreken van een professionele notulist. Ter onderbouwing van de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen hebben WPZ en de STAK aangevoerd dat het bedrag van het executoriale beslag en de verhaalbevoegdheid van [gedaagde] moeten worden beperkt, omdat (1) het maximale bedrag aan verbeurde dwangsommen voor WPZ en de STAK gezamenlijk
€ 250.000,00 is, (2) [gedaagde] misbruik maakt van haar executiebevoegdheid omdat zij voor het eerst drie maanden na ontvangst van de notulen – nadat het maximale bedrag aan dwangsommen is bereikt – laat weten dat de toegezonden notulen onjuist of incompleet zijn en dit redelijkerwijs eerder had gekund en gemoeten en ten slotte (3) de handelwijze van [gedaagde] in strijd is met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de vorderingen en concludeert dat de vorderingen afgewezen moeten worden. Zij vindt dat WPZ en de STAK – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – moeten worden veroordeeld in de proceskosten.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] – naast het voorbeeld genoemd onder rechtsoverweging 2.6 – meer voorbeelden gegeven van notulen die WPZ en de STAK volgens haar ten onrechte nog niet hebben toegezonden aan [gedaagde] . Door deze notulen niet te verstrekken, hebben WPZ en de STAK volgens [gedaagde] niet aan de verplichtingen uit hoofde van het Vonnis voldaan en zijn ze het maximale bedrag aan dwangsommen verschuldigd. [gedaagde] meent dat het maximale bedrag € 500.000,00 is, omdat de veroordeling ‘ieder voor zich’ in het Vonnis betekent dat WPZ en de STAK zelfstandig verplicht zijn aan de veroordeling te voldoen en daarom ook afzonderlijk de opgelegde dwangsom verbeuren. [gedaagde] heeft verder aangevoerd dat zij niet eerder aan de bel heeft hoeven trekken, omdat zij er in beginsel op mocht vertrouwen dat WPZ en de STAK aan het vonnis hebben voldaan en alle niet-ontvangen stukken in de invloedssfeer van WPZ en de STAK liggen. Zij wijst daarbij op de verantwoordelijkheid van WPZ en de STAK om alle stukken te verstrekken. De suggestie dat [gedaagde] bewust drie maanden zou hebben gewacht tot het maximale bedrag aan dwangsommen is bereikt, is volgens [gedaagde] onterecht. Dat blijkt volgens [gedaagde] ook uit de omstandigheid dat zij in januari 2024 meerdere malen heeft gevraagd om de ontbrekende notulen aan te leveren, waarop niet is geantwoord.
In reconventie
3.5.
[gedaagde] vraagt verder in haar pleitnota tijdens de mondelinge behandeling om alsnog nieuwe dwangsommen te verbinden aan de veroordeling van de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.4 van het Vonnis en wel van € 25.000,00 per dag als WPZ en de STAK niet alsnog aan de veroordeling voldoen.
3.6.
WPZ en de STAK menen dat deze vordering te laat is ingediend, omdat het procesreglement vereist dat een vordering in reconventie voorafgaand aan de mondelinge behandeling aan de rechtbank en partijen wordt toegezonden.

4.Wat oordeelt de voorzieningenrechter?

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of WPZ en de STAK bij die voorziening een spoedeisend belang hebben. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
In conventie
Is er een spoedeisend belang?
4.2.
De aard van de vordering brengt mee dat WPZ en de STAK een spoedeisend belang hebben. Van hen kan niet worden gevraagd de uitkomst van een eventuele bodemprocedure af te wachten.
De beoordeling van de vorderingen van WPZ en de STAK
4.3.
In dit executiegeschil staat de vraag centraal of WPZ en de STAK gezamenlijk een dwangsom van € 500.000,00 verschuldigd zijn aan [gedaagde] en [gedaagde] terecht gebruik maakt van haar mogelijkheid om executoriaal beslag te leggen.
4.4.
Om deze vragen te kunnen beantwoorden, zal de voorzieningenrechter op de volgende vragen ingaan:
Hebben WPZ en de STAK aan de veroordeling in het Vonnis voldaan?
Zo nee, maakt [gedaagde] misbruik van haar executiebevoegdheid of handelt zij in strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid door de dwangsommen te willen innen en ten behoeve daarvan executoriaal beslag te leggen?
In het geval WPZ en de STAK de dwangsommen moeten betalen aan [gedaagde] , hoe hoog zijn deze dwangsommen? Is er gelet hierop reden om het bedrag waarvoor executoriaal beslag is gelegd of de verhaalbevoegdheid van [gedaagde] te beperken?
Ad a. Hebben WPZ en de STAK voldaan aan de veroordeling?
4.5.
De eerste vraag is of WPZ en de STAK aan de veroordeling in het Vonnis hebben voldaan. Bij de beantwoording van deze vraag is de beslissing in het Vonnis het uitgangspunt, aangezien de dwangsom aan deze beslissing is verbonden. Het is niet de taak van de voorzieningenrechter om hierover zelfstandig opnieuw te oordelen. In dit executiegeschil kan de voorzieningenrechter daarom alleen toetsen of WPZ en de STAK door hun handelen aan de beslissing in het Vonnis hebben voldaan. Het doel en de strekking van die beslissing, zijn hierbij een richtsnoer voor de voorzieningenrechter.
4.6.
Op grond van het Vonnis moesten WPZ en de STAK – kort gezegd – binnen twee weken na betekening van het vonnis afschriften verstrekken aan [gedaagde] van alle, volledige en onbewerkte notulen van de AvA van WPZ, op straffe van een dwangsom. Op 24 oktober 2023 en 25 oktober 2023 hebben WPZ en de STAK notulen van de AvA toegezonden, zoals zij deze van de notulist van de vergaderingen hebben ontvangen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] voldoende aannemelijk gemaakt dat WPZ en de STAK hiermee niet alle notulen hebben toegezonden. Voor dat oordeel is het volgende van belang.
4.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] aangevoerd dat de notulen van de vergadering van de zomer van 2023, waarin opnieuw dividenduitkeringen door de AvA zijn vastgesteld, niet zijn toegezonden. In reactie hierop heeft WPZ verklaard dat de notulen er ten tijde van het Vonnis in kladvorm waren en dat zij aanneemt dat er inmiddels notulen zijn opgemaakt. WPZ en de STAK hebben aangevoerd dat deze notulen op het moment van de veroordeling in het Vonnis nog niet waren op- of vastgesteld, zodat zij op grond van het Vonnis niet verplicht waren deze aan [gedaagde] toe te zenden. Deze stelling van WPZ en de STAK faalt. Zij gaan er hiermee ten onrechte aan voorbij dat het Vonnis niet het vereiste stelt dat alleen vastgestelde notulen moeten worden verstrekt, zodat dit argument hen niet kan baten. Het komt bovendien voor rekening en risico van WPZ en de STAK dat de notulen op het moment van het Vonnis nog niet netjes waren uitgewerkt. Het had op hun weg gelegen die notulen alsnog uit te werken of deze in kladvorm aan [gedaagde] toe te zenden. Bij dit oordeel weegt mee dat ook niet is gebleken dat WPZ en de STAK [gedaagde] op de hoogte hebben gebracht van het feit dat deze vergadering heeft plaatsgevonden, dat de notulen nog niet zijn uitgewerkt en dat deze worden nagezonden zodra dit wel is gebeurd.
4.8.
Het voorgaande betekent dat het aannemelijk is dat in een bodemprocedure zou worden geoordeeld dat WPZ en de STAK niet aan de veroordeling in het Vonnis hebben voldaan. Dat heeft als gevolg dat de dwangsommen vanaf 24 oktober 2023, de dag dat de stukken eigenlijk compleet aan [gedaagde] hadden moeten worden verstrekt, zijn verbeurd. Aan de hoogte van de dwangsommen kan in deze procedure als uitgangspunt niets worden gedaan, omdat deze hoogte in de beslissing van 10 oktober 2023 vastligt.
Ad b. Over misbruik van bevoegdheid en de redelijkheid en billijkheid
4.9.
De tweede vraag is of er aanleiding bestaat te oordelen dat, ondanks dat de dwangsommen zijn verbeurd, het executoriale beslag opgeheven moet worden of dat [gedaagde] zich moet onthouden van (verdere) beslag- of executiemaatregelen.
4.10.
Bij het beantwoorden van de vraag of een partij executiemaatregelen mag treffen is het uitgangspunt dat executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis mogelijk is, tenzij er sprake is van misbruik van de executiebevoegdheid (artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek). Er is van misbruik sprake als de beslaglegger wil executeren met geen ander doel dan de beslagene te schaden of in gevallen waarin de beslaglegger – gelet op de onevenredigheid tussen zijn belangen en die van de beslagene – in redelijkheid niet tot executie kan komen. In de rechtspraak is bijvoorbeeld aangenomen dat er sprake kan zijn van misbruik van de executiebevoegdheid als het te executeren vonnis op een juridische of feitelijke misslag berust, er aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand ontstaat of een partij bewust heeft gewacht om aan te kaarten dat niet of niet volledig aan een veroordeling is voldaan, met als doel het maximale bedrag aan dwangsommen te verkrijgen. De rechter is terughoudend bij het aannemen van misbruik van bevoegdheid.
4.11.
WPZ en de STAK hebben niet gesteld en ook is niet gebleken dat er sprake is van een misslag in het Vonnis of een noodtoestand door de executiemaatregelen. Zij hebben samengevat aangevoerd dat [gedaagde] te lang heeft stilgezeten en eerder had moeten laten weten dat er stukken missen. De voorzieningenrechter begrijpt het gevoel van WPZ en de STAK dat [gedaagde] eerder dan in januari 2024 aan de bel had kunnen trekken. Dat klemt te meer nu [gedaagde] op de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij voor het eerst na ontvangst van de dagvaarding in dit kort geding de notulen zorgvuldig heeft doorgenomen en daaruit van meer inconsistenties – dan zij eerder had geconstateerd – is gebleken. Deze wijze van procederen van [gedaagde] verdient niet de schoonheidsprijs maar de voorzieningenrechter komt, anders dan WPZ en de STAK stellen, tot de conclusie dat dit handelen van [gedaagde] niet leidt tot misbruik van haar executiebevoegdheid. Het is namelijk eerst en vooral de verantwoordelijkheid van WPZ en de STAK alle notulen van de AvA van WPZ te verstrekken aan [gedaagde] , waarbij het in de macht van de STAK en (met name) WPZ ligt te controleren of daadwerkelijk alle notulen zijn verstrekt. Verder weegt bij voornoemd oordeel mee dat WPZ en de STAK op de e-mail van [gedaagde] van 9 en 23 januari 2024 niet hebben geantwoord, zodat ook nog maar de vraag is of een bericht van [gedaagde] op een eerder moment tot een andere uitkomst had geleid.
4.12.
Gelet op het voorgaande is aannemelijk dat [gedaagde] bevoegd is tot het treffen van executiemaatregelen en dat zij gerechtigd is tot het leggen van executoriaal beslag. De maatstaven van redelijkheid en billijkheid maken dit oordeel niet anders, omdat deze maatstaven geen zelfstandige grond bieden om een executoriaal beslag op te heffen of om een verbod op executiemaatregelen op te leggen.
Ad c. De hoogte van de dwangsommen
4.13.
Ten slotte is de vraag hoe hoog de verbeurde dwangsommen zijn en of dit nog aanleiding geeft het executoriaal beslag (gedeeltelijk) op te heffen of een verbod op nadere executiemaatregelen uit te spreken.
4.14.
De voorzieningenrechter is het met WPZ en de STAK eens dat het maximale bedrag aan verbeurde dwangsommen in het Vonnis in totaal op € 250.000,00 is gesteld en dat niet zowel WPZ als de STAK aangesproken kunnen worden tot betaling van dit bedrag, waardoor het maximum in totaal € 500.000,00 zou zijn. WPZ en de STAK hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat in het Vonnis staat dat WPZ en de STAK ‘ieder voor zich’ de notulen van de AvA van WPZ moeten verstrekken, omdat zij volgens de voorzieningenrechter beiden over deze notulen beschikten. Anders dan [gedaagde] betoogt, kan uit de woorden ‘ieder voor zich’ niet worden afgeleid dat de voorzieningenrechter ook bedoeld heeft te beslissen dat WPZ en de STAK beiden gehouden zijn € 5.000,00 per dag met een maximum van € 250.000,00 aan dwangsommen te betalen. Voornoemde conclusie wordt gesterkt door de omstandigheid dat [gedaagde] op 25 oktober 2023 zelf heeft gevraagd om betaling van een dwangsom van € 5.000,00 en er kennelijk destijds ook van uitging dat WPZ en de STAK dit bedrag gezamenlijk verschuldigd waren, ook al geeft zij nu aan dat dit op een misverstand berust.
4.15.
Het voorgaande betekent dat het aannemelijk is dat [gedaagde] op grond van het Vonnis een executoriale titel heeft voor maximaal € 250.000,00 te vermeerderen met de kosten voor (de (over)betekening) van het exploot van de deurwaarder van in totaal € 314,54. Van het maximale bedrag aan dwangsommen hebben WPZ en de STAK reeds een bedrag van € 5.000,00 betaald, zodat er een executoriale titel voor € 245.314,54 resteert. Dit leidt ertoe dat de voorzieningenrechter het executoriaal beslag gedeeltelijk zal opheffen en [gedaagde] zal veroordelen zich na betekening van dit vonnis te onthouden van beslag- of executiemaatregelen op grond van een titel ontleend aan het Vonnis, beiden voor zover dit het bedrag van € 245.314,54 te boven gaat. In zoverre zullen de vorderingen van WPZ en de STAK worden toegewezen. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
In reconventie
4.16.
[gedaagde] heeft in reconventie gevorderd dat er nieuwe dwangsommen worden verbonden aan de veroordeling onder rechtsoverweging 4.4. in het Vonnis. Deze vordering is voor het eerst op de mondelinge behandeling – en daarmee te laat – ingediend. Hierna legt de voorzieningenrechter dit oordeel uit.
4.17.
Op grond van artikel 6.2 van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken stuurt de partij die een eis in reconventie wenst in te stellen, de eis en de gronden daarvan namelijk zo spoedig mogelijk – maar uiterlijk 24 uur – voor de mondelinge behandeling toe aan de wederpartij en de voorzieningenrechter. Deze eis vloeit voort uit de goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor. Door zich niet aan deze voorwaarde te houden, hebben WPZ en de STAK zich niet op de vordering kunnen voorbereiden. Als gevolg hiervan zijn de goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor in het gedrang gekomen. De omstandigheid dat de advocaat van [gedaagde] in de dagen voor de mondelinge behandeling niet op kantoor is geweest en daardoor de reconventionele vordering niet eerder kon indienen, is een omstandigheid die voor rekening en risico van [gedaagde] komt. Dat klemt te meer nu [gedaagde] wel in de gelegenheid is geweest meerdere producties in te dienen en een pleitnota ten behoeve van de mondelinge behandeling op heeft kunnen stellen.
4.18.
[gedaagde] zal gelet op het voorgaande niet-ontvankelijk worden verklaard in haar reconventionele vordering, zodat deze niet inhoudelijk wordt behandeld.
De proceskosten
4.19.
De voorzieningenrechter zal de proceskosten compenseren. Dat betekent dat alle partijen hun eigen proceskosten dragen. Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat beide partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld. Ook weegt bij dit oordeel mee dat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend dat zij pas in het kader van deze procedure de notulen zorgvuldig heeft doorgenomen, om vervolgens voor het eerst op de mondelinge behandeling toe te lichten welke stukken er volgens haar ontbreken en waar dat uit zou blijken. [gedaagde] heeft daarmee aan WPZ en de STAK de mogelijkheid onthouden voorafgaand aan deze procedure te beoordelen of alle stukken daadwerkelijk zijn verstrekt en haar vanwege onduidelijkheid over de ontbrekende stukken in de positie gebracht dit kort geding te moeten starten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie
5.1.
heft het door of namens [gedaagde] op 31 januari 2024 gelegde executoriale beslag onder de Rabobank ten laste van WPZ en de STAK met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis op, voor zover het executoriale beslag het bedrag van € 245.314,54 te boven gaat;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om zich met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis te onthouden van enige vorm van beslag- of executiemaatregelen jegens WPZ en de STAK op grond van een titel ontleend aan het vonnis van 10 oktober 2023, voor zover deze beslag- of executiemaatregelen het bedrag van € 245.314,54 te boven gaan;
In reconventie
5.3.
verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk in haar reconventionele vordering;
In conventie en in reconventie
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. B.G.W.P. Heijne en in het openbaar uitgesproken op
19 februari 2024.
5245