ECLI:NL:RBMNE:2024:5972

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
C/16/568192 / JL RK 24-6
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, aangeduid als [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, vanwege zorgen over de basale verzorging, huisvesting en de beschikbaarheid van de moeder. De ouders, de moeder en de vader, zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] en hebben tijdens de zitting hun standpunten toegelicht. De moeder heeft betoogd dat zij aan alle zorgverplichtingen voldoet en dat de zorgen van de Raad onterecht zijn. De vader heeft zich achter de stellingen van de moeder geschaard en benadrukt dat [minderjarige] in een stabiele omgeving opgroeit.

De kinderrechter heeft de stukken en de mondelinge behandeling in overweging genomen en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor een ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige]. De zorgen van de Raad zijn niet voldoende onderbouwd en de kinderrechter heeft besloten het verzoek tot ondertoezichtstelling af te wijzen. De kinderrechter heeft de moeder de kans gegeven om zich te bewijzen en heeft benadrukt dat zij openheid van zaken moet geven. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op dezelfde dag, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Almere
Zaaknummer: C/16/568192 / JL RK 24-6
Datum uitspraak: 18 januari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. D.G. Nagel te Almere,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van 22 december 2023;
- de brief van de advocaat van de moeder met bijlagen van 16 januari 2024;
  • de brief van de Raad met bijlagen van 17 januari 2024;
  • het bericht van de Raad met bijlagen van 22 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door mr. D.G. Nagel;
- de heer [A] namens de Raad;
- de heer [B] namens de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn ouders.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd. De ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] komt voort uit zorgen om de basale verzorging, zorgen om stabiele huisvesting, zorgen om voldoende beschikbaarheid van de moeder, zorgen om het uitblijven van medische zorg en zorgen over de verhalen die de moeder vertelt. De moeder heeft gedurende het onderzoek van de Raad geen duidelijkheid verschaft over deze zorgen. Door het gebrek aan informatie en openheid heeft de Raad geen zicht gekregen op de opvoedsituatie. Ook de inzet van hulpverlening in het vrijwillig kader is door de houding van de moeder niet van de grond gekomen. De moeder lijkt het belang van [minderjarige] niet voorop te stellen.
4.2.
De GI heeft ter zitting naar voren gebracht vooral veel risicofactoren te lezen in het rapport van de Raad. Het is echter niet duidelijk of deze risicofactoren daadwerkelijk tot een gevaarlijke situatie voor [minderjarige] hebben geleid. De GI is van mening dat het primaire doel van de ondertoezichtstelling zou moeten zijn dat er zicht komt op de opvoedvaardigheden van de ouders. Als die voldoende blijken te zijn, dan kan de ondertoezichtstelling weer worden afgesloten.
4.3.
Door en namens de moeder is ter zitting verzocht om het verzoek van de Raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen af te wijzen. De moeder is van mening dat het rapport van de Raad veel onjuistheden bevat die door de moeder weerlegd kunnen worden. Zo geeft de moeder aan dat zij alle medische afspraken met betrekking tot [minderjarige] is nagekomen en dat zij samen met de vader goed voor [minderjarige] zorgt. Daarnaast weerlegt de moeder de zorgen van de Raad over voldoende beschikbaarheid van de moeder met een rapport van ACH (Ambulante Crisishulp) waarin staat dat de moeder voor haar kinderen zorgt en beschikbaar is. ACH ziet een moeder die haar kinderen aandacht geeft en keuzes maakt waarbij ze het belang van de kinderen bovenaan stelt. De moeder heeft altijd meegewerkt met en openheid van zaken gegeven aan de Raad. De Raad is bij de moeder thuis geweest en heeft kunnen zien hoe zij met haar kinderen omgaat. De moeder is gestopt met haar medewerking toen er onjuistheden over haar werden verteld. De moeder heeft dit bij de Raad voorgelegd, maar werd voor haar gevoel niet serieus genomen. De bewijzen die zij toentertijd heeft aangebracht bij de Raad komen niet terug in het rapport. De moeder erkent dat er problemen zijn met betrekking tot huisvesting en op financieel gebied. Het is in deze tijd lastig om een vaste woon- of verblijfplaats te vinden. Het is echter op dit moment rustiger op het vlak van de huisvesting, nu de moeder samen met [minderjarige] bij de vader woont, terwijl de drie oudste kinderen bij hun vader wonen. Voor de financiële problemen krijgt de moeder in het vrijwillig kader hulpverlening vanuit Plangroep. Het voorgaande maakt volgens de moeder dat er niet gesproken kan worden van een bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] , waardoor de grond voor een ondertoezichtstelling ontbreekt.
4.4.
De vader sluit zich aan bij het standpunt van de moeder. Ouders zijn niet tekortgeschoten in de zorg voor [minderjarige] , zowel voor als na de geboorte. Alle afspraken zijn nagekomen en [minderjarige] heeft alles wat hij nodig heeft en meer. [minderjarige] groeit momenteel op in een stabiele omgeving bij de ouders en de ouders hebben een goed netwerk om te helpen waar nodig.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter overweegt het volgende. Uit de stukken en hetgeen ter zitting besproken blijkt onvoldoende dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . De Raad heeft haar zorgen onvoldoende onderbouwd. De kinderrechter vindt het belangrijk dat de moeder ter zitting heeft aangegeven een kans te willen om zichzelf te bewijzen. De moeder heeft toegezegd mee te zullen werken en openheid van zaken te geven. De kinderrechter wil de moeder deze kans geven. Dit betekent dat het verzoek zal worden afgewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024 door mr. M.A.A. ter Meer-Siebers, kinderrechter, in aanwezigheid van L.J. Pel als griffier, en op schrift gesteld op 16 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.