In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen het College van procureurs-generaal behandeld. Eiser had op 8 maart 2024 een aanvraag ingediend om inzage in persoonsgegevens bij het ressortsparket Amsterdam. Volgens eiser heeft het College niet tijdig beslist op deze aanvraag, wat hem heeft doen besluiten om beroep in te stellen. De rechtbank oordeelt echter dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser te vroeg in beroep is gegaan. Dit is in strijd met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een beroep pas kan worden ingesteld nadat de ingebrekestelling is gedaan en de termijn van twee weken is verstreken.
De rechtbank stelt vast dat eiser op 3 mei 2024 beroep heeft ingesteld, terwijl de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Eiser had eerder op 8 april 2024 het ressortsparket in gebreke gesteld, maar de beslistermijn was nog niet verlopen. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van 3 mei 2024 tijdig was, maar dat het beroep zelf te vroeg is ingediend. Hierdoor kan de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet inhoudelijk beoordelen.
Eiser had ook verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst erop dat partijen binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift kunnen indienen als zij het niet eens zijn met deze beslissing.