Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6127
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 oktober 2024 in de zaak tussen
[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker
en
de gemeente Stichtse Vecht, de gemeente.
Inleiding
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het voornemen van de gemeente tot het aangaan van een concessieovereenkomst inzake de exploitatie van de horecagelegenheid in Sport- en recreatiecentrum ’ [horeca gelegenheid] te [plaats] .
Omdat de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is om op het verzoek te beslissen doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is.
Omdat de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is om op het verzoek te beslissen doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Op 6 september 2024 heeft de gemeente haar voornemen gepubliceerd [1] tot het aangaan van een van een concessieovereenkomst inzake de exploitatie van de horecagelegenheid in Sport- en recreatiecentrum ’ [horeca gelegenheid] te [plaats] . Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat het door de gemeente gepubliceerde voornemen geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, te weten een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Hetgeen verzoeker in zijn verzoekschrift heeft gevraagd, kan dus niet door de bestuursrechter worden beoordeeld. Ook niet door de voorzieningenrechter van de bestuursrechter. Er kan uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld op de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalde wijze.
Conclusie en gevolgen
Daarom is de voorzieningenrechter kennelijk niet bevoegd om te beslissen op het verzoek om voorlopige voorziening. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: