ECLI:NL:RBMNE:2024:614

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
UTR 23/3537
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling en toewijzing griffierechtvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 februari 2024, in de zaak tussen Stichting Diervriendelijk Nederland en De Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Rotterdam, werd het verzoek van de verzoekster om veroordeling van de verweerder in de proceskosten afgewezen. De verzoekster had haar beroep ingetrokken na een (deels) inwilligend besluit van de verweerder op haar aanvraag. De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, waarop de verweerder zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster haar beroep had ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen door de verweerder op haar WOO-verzoek. De verweerder had op 20 september 2023 beslist op dit verzoek, waarbij hij gedeeltelijk tegemoet was gekomen aan de verzoekster. De rechtbank heeft ambtshalve onderzoek gedaan naar de stichting die de gemachtigde van de verzoekster vertegenwoordigde, om te beoordelen of er aanleiding bestond voor vergoeding van door een derde verleende rechtsbijstand.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat het beroepschrift niet was ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Wel werd bepaald dat de verweerder het door de verzoekster betaalde griffierecht van € 365,- moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3537

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2024 in de zaak tussen

Stichting Diervriendelijk Nederland, statutair gevestigd te Utrecht, verzoekster
(gemachtigde: H. van Drunen),
en

De Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Rotterdam, Erasmus MC

(gemachtigde: mr. M.A. Voskamp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar beroep tegen het besluit van verweerder van 20 september 2023. Zij heeft het beroep ingetrokken omdat verweerder een (deels) inwilligend besluit op haar aanvraag heeft genomen.
2. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat de op de intrekkingsverklaring genoemde Stichting een Dier een Vriend niet meer als zodanig bestaat als gevolg van een fusie. Voorts refereert verweerder zich aan het oordeel van de rechtbank.
3. Alvorens uitspraak te doen heeft de rechtbank bij brief van 4 januari 2024 de rechtbank de gemachtigde van verzoekster om aanvullende informatie verzocht. Deze aanvullende informatie is bij brief van 16 januari 2024 door de rechtbank ontvangen.
4. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
6. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is verweerder aan verzoekster tegemoetgekomen?
7. De rechtbank moet dus beoordelen of verweerder geheel of gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen.
8. Op 11 augustus 2023, ontvangen door de rechtbank op 4 augustus 2023, heeft verzoekster beroep ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen door verweerder op haar WOO-verzoek. Verweerder heeft op 20 september 2023 beslist op dit WOO-verzoek. In deze beslissing is verweerder (gedeeltelijk) tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster.
Bestaat er recht op een vergoeding van de proceskosten?
9. De intrekkingsverklaring, zoals die door de rechtbank aan verzoekster is toegestuurd, stond per abuis nog op naam van een van de rechtsvoorgangers van verzoekster, namelijk Stichting een Dier een Vriend. Wel is deze verklaring, met daarbij het verzoek om een proceskostenveroordeling, ondertekend door de gemachtigde van verzoekster. De rechtbank ziet in de administratief onjuiste vermelding van de Stichting
an sichgeen aanleiding om niet over te gaan tot een proceskostenvergoeding aan verzoekster.
10. Wel heeft de rechtbank ambtshalve nader onderzoek gedaan naar de stichting (Stichting Argus) van waaruit de gemachtigde (en ook de volmachtgever) heeft aangegeven zijn werkzaamheden te hebben verricht, om te beoordelen of aanleiding bestaat tot vergoeding van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
11. Uit het door gemachtigde desgevraagd overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) volgt dat de activiteiten van Stichting Argus bestaan uit:
‘(…) Advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering (geen public relations en organisatie-adviesbureaus), Overige economische adviesbureaus’
12. Verweerder is weliswaar tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker, maar toch bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het beroepschrift is namelijk, gelet op het uittreksel uit het handelsregister, niet ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en ook verder, bijvoorbeeld ten aanzien van de verzochte vergoeding van het uittreksel van de stichting van de gemachtigde, is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen zoals bedoeld in artikel 1 van het Bpb.
13. De rechtbank wijst erop dat verweerder, gelet op artikel 8:41, zevende lid, van de Awb, wel het door verzoeker betaalde griffierecht van € 365,- aan verzoekster dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • wijst af het verzoek om proceskostenveroordeling;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan verzoekster moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).