ECLI:NL:RBMNE:2024:6142

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
24/6137 en 24/4606
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woonurgentie op medische gronden door college van burgemeester en wethouders

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser behandeld. Eiser had een aanvraag om een urgentieverklaring ingediend op medische gronden, maar deze was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen. Eiser woonde met zijn vrouw en dochter bij zijn ouders, wat leidde tot een onhoudbare woonsituatie. Het college baseerde de afwijzing op een sociaal-medisch advies dat stelde dat er geen medische urgentie was, ondanks de psychische en fysieke klachten van eiser en zijn familie. Eiser voerde aan dat hij niet opnieuw was gehoord na het uitbrengen van het sociaal-medisch advies, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat het college niet in strijd met de hoorplicht had gehandeld. De voorzieningenrechter concludeert dat het college de aanvraag om urgentie op goede gronden heeft afgewezen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser wordt wel in de proceskosten veroordeeld en het college moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/6137 en 24/4606
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 november 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.A. Verhoeven),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren, het college

(gemachtigden: T. van der Hart en R.S.P. Plaizier).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een urgentieverklaring.
1.1.
Bij besluit van 1 november 2023 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag om woonurgentie afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 mei 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verzoeker heeft op 1 augustus 2024 beroep ingesteld. Daarnaast heeft eiser op
27 september 2024 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Het college heeft op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.
1.5.
De voorzieningenrechter is na afloop van de zitting tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en beslist daarom ook op het beroep van eiser. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Aanvraag
2. Eiser heeft op 15 augustus 2023 een urgentieverklaring op medische gronden aangevraagd. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij met zijn vrouw en dochter (geboren in [maand] 2023) inwoont bij zijn ouders. Ook de broer van eiser woont hier. Door de geboorte van de dochter van eiser is de woonsituatie urgent geworden. De moeder van eiser heeft angstklachten, een depressie en PTSS. Ook heeft zij last van ernstige longklachten als gevolg van een coronabesmetting enkele jaren geleden. In januari 2023 heeft de moeder van eiser een operatie moeten ondergaan om tumoren te verwijderen. Wegens medische klachten zit zij 24 uur per dag aan de beademing. De vader van eiser heeft PTSS en is vaak verbaal agressief. Eiser en zijn vader hebben vaak ruzie en de spanningen lopen op. Eiser moet vaak de woning verlaten om de situatie te de-escaleren. Eiser heeft psychische en fysieke klachten, werkt minder en dreigt uit te vallen op zijn werk.
Het bestreden besluit
3. Het college heeft de aanvraag van eiser afgewezen en hieraan het advies van de urgentiecommissie ten grondslag gelegd. Daarin staat dat de aanvraag niet voldoet aan de randvoorwaarden.
4. In het bestreden besluit heeft het college niet langer tegengeworpen dat de aanvraag niet voldoet aan de randvoorwaarden. Wel is het college gebleven bij het afwijzen van de aanvraag, omdat geen sprake is van een medisch urgente situatie. Het college heeft hierbij het advies van de bezwaarschriftencommissie van 20 maart 2024 gevolgd en een sociaal-medisch advies gevraagd over de medische situatie van het huishouden van eiser. Volgens het sociaal-medisch advies van 4 april 2024 hebben de problemen van eiser en zijn familie niet te maken met de aard van de woning of specifieke medische problematiek van de bewoners, maar met de grootte van de woning en het aantal bewoners. Dit leidt volgens het advies wel tot een ongewenste sociale situatie die gevolgen heeft voor de gezondheid, maar is geen reden voor een medische urgentie. Het college heeft het sociaal-medisch advies aan de afwijzing ten grondslag gelegd. Verder ziet het college in de gegeven omstandigheden geen reden om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter beoordeelt de vraag of het college op goede gronden de aanvraag om urgentie heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college de aanvraag van eiser heeft mogen afwijzen. Dit betekent dat eiser geen recht heeft op een urgentieverklaring
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Allereerst is tussen partijen niet in geschil dat de Huisvestingsverordening Gooi en Vechtstreek 2023, gemeente Laren (de Huisvestingsverordening) in dit geval van toepassing is. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd verklaard dat hij per abuis heeft verwezen naar de huisvestingsverordening van 2024 en dat hij steeds heeft gedoeld op de huisvestingsverordening van 2023.
Heeft het college in strijd gehandeld met de hoorplicht in de zin van artikel 7:9 van Awb?
8. Eiser voert aan dat het college hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om opnieuw te worden gehoord nadat het sociaal-medisch advies was uitgebracht. Eiser heeft op 11 april 2024 per brief en e-mail een reactie op het sociaal-medisch advies gegeven. Volgens eiser volgt niet uit het bestreden besluit dat het college kennis heeft genomen van zijn reactie. Eiser heeft het sociaal-medisch advies niet opgesteld en dus ook niet de nieuwe gegevens verstrekt die het college aan de afwijzing ten grondslag heeft gelegd. Eiser had daarom op grond van artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moeten worden gehoord. Zijn reactie per e-mail volstaat niet om te voldoen aan die hoorplicht. Doordat eiser niet opnieuw is gehoord, heeft hij beroep moeten instellen om te worden gehoord.
9. Het college heeft tijdens de zitting gesteld dat in het sociaal-medisch advies staat dat er een gesprek is geweest met eiser en dat eiser het niet eens is met het advies. Het college heeft dat als zienswijze opgevat. Het was niet nodig eiser nog op een hoorzitting te horen. Eiser is in de gelegenheid gesteld om op het rapport te reageren. Van die gelegenheid heeft eiser gebruikgemaakt. De reactie van eiser gaf geen aanleiding om hem opnieuw te horen, aldus het college.
10. Uit artikel 7:9 van de Awb volgt dat wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan de belanghebbenden meegedeeld wordt en zij in de gelegenheid worden gesteld daarover te worden gehoord. Dit artikel moet worden begrepen tegen de achtergrond van de hoorplicht zoals die ook is neergelegd in artikel 4:7 van de Awb. In artikel 4:7, eerste lid, onder a en b, van de Awb is bepaald dat voordat een bestuursorgaan een aanvraag tot het geven van een beschikking geheel of gedeeltelijk afwijst, het de aanvrager in de gelegenheid stelt zijn zienswijze naar voren te brengen indien de afwijzing zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de aanvrager betreffen en die gegevens afwijken van gegevens die de aanvrager ter zake zelf heeft verstrekt. Een belanghebbende moet dus alleen nogmaals worden gehoord als de afwijzing is gebaseerd op nieuwe feiten die afwijken van wat de belanghebbende zelf heeft verstrekt.
11. Het sociaal-medisch advies bevat feiten die eiser zelf over de medische situatie en woonsituatie heeft verstrekt. Ook was eiser aanwezig bij het huisbezoek. In zoverre bevat het sociaal medisch rapport gegevens die eiser zelf heeft verschaft. Het sociaal medisch rapport bevat echter ook een conclusie van de medisch adviseur dat geen medisch urgente woonsituatie bestaat. Hoewel die conclusie is gebaseerd op gegevens die eiser zelf heeft verstrekt, is die conclusie niet afkomstig van eiser. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter, is die conclusie daarom een nieuw feit of nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 7:9 van de Awb. Anders dan het college heeft gesteld, kan uit het sociaal medisch rapport niet worden afgeleid dat eiser op dat moment ook zijn zienswijze heeft gegeven of daartoe in de gelegenheid is gesteld. In het sociaal medisch rapport staat namelijk dat aan eiser de uitkomst van het advies is medegedeeld, dat eiser toestemming geeft om het medisch advies aan de bezwaaradviescommissie te sturen en er staat “Hij is het wel/niet eens met het advies”. Daaruit volgt niet dat eiser destijds zijn zienswijze heeft gegeven, nog daargelaten of daarmee zou zijn voldaan aan artikel 7:9 Awb. Eiser heeft wel schriftelijk gereageerd op het sociaal medisch rapport, maar het college heeft eiser niet gewezen op de mogelijkheid om opnieuw te worden gehoord. Vervolgens heeft het college de aanvraag afgewezen vanwege de conclusie van de medisch adviseur dat er geen medisch urgente woonsituatie bestaat. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college eiser in de gelegenheid had moeten stellen te worden gehoord. Dat eiser op 11 april 2024 schriftelijk op het sociaal medisch advies heeft gereageerd, maakt dit niet anders, omdat hij niet is gewezen op het recht te worden gehoord. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:9 van de Awb genomen.
12. De voorzieningenrechter ziet aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passen, omdat aannemelijk is dat eiser door dit gebrek niet is benadeeld. Daarbij is van belang dat eiser zijn standpunt over het sociaal-medisch advies schriftelijk naar voren heeft gebracht voorafgaand aan het bestreden besluit en in beroep zijn standpunt naar voren heeft kunnen brengen. [1]
Heeft het college zich ervan vergewist of het sociaal medisch onderzoek zorgvuldig is verlopen?
13. Eiser voert voorts aan dat het college zich er onvoldoende van heeft vergewist dat het sociaal medisch advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Volgens eiser is het sociaal medisch onderzoek onzorgvuldig geweest. Het is niet duidelijk welke bronnen de arts heeft gebruikt en het is onduidelijk of medische gegevens van eiser zijn onderzocht. Ook is de gezondheid van de moeder van eiser niet beoordeeld. Bovendien waren er twee rapporten nodig (over eiser en over zijn moeder) en kon dit niet in één rapport. Daarnaast is in het advies alleen geconcludeerd dat de problemen niet te maken hebben met de ‘aard van de woning’ en is niet gekeken naar de ‘woonsituatie’, terwijl het volgens de huisvestingsverordening erom gaat dat er schade is door de woonsituatie. Onder de woonsituatie moet ook de grootte van de woning en het aantal bewoners worden begrepen.
14. Het sociaal-medisch advies is een deskundigenadvies. Als het college deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, moet hij zich ingevolge artikel 3:2 van de Awb ervan vergewissen dat dit advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de redeneringen begrijpelijk zijn en de conclusies daarop aansluiten. Als het college heeft voldaan aan deze op hem rustende vergewisplicht, mag hij in beginsel uitgaan van de juistheid van het advies.
15. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het sociaal medisch advies zorgvuldig tot stand is gekomen. Uit het advies blijkt dat de medisch arts bij eiser een huisbezoek heeft verricht op 25 mei 2024 en het welzijn van eiser en zijn moeder heeft onderzocht. In het advies staat ook dat de medisch arts voor de dossierstudie gebruik heeft gemaakt van aanvraag Regionaal Urgentiebureau en de aanvraag van de moeder van eiser bij het urgentiebureau. Verder staat er dat de arts eigen medisch onderzoek heeft verricht en een rapportage sociaal medische advies van 28 maart 2024 heeft gebruikt bij het opstellen van zijn advies. Gelet hierop heeft het college terecht gesteld dat de bronnen die zijn gebruikt bij de beoordeling zijn vermeld in het advies. De voorzieningenrechter ziet ook geen andere medische stukken die eiser zelf heeft overgelegd of dat eiser toestemming heeft gegeven aan de medisch arts voor het opvragen daarvan. De voorzieningenrechter volgt daarom niet het betoog van eiser dat onduidelijk is of medische gegevens van eiser en zijn moeder zijn onderzocht. Ook heeft het college terecht gesteld dat er is gekeken naar de gehele woonsituatie en niet alleen naar de aard van de woning. In het sociaal-medisch advies is namelijk uitdrukkelijk een verband gelegd tussen de woning, de woonsituatie en de gezondheid van eiser en zijn moeder. Daarbij is niet alleen gekeken naar de woning zelf, maar ook naar de medische gevolgen. De conclusie is namelijk dat de grootte van de woning en het aantal bewoners leidt tot een ongewenste sociale situatie die gevolgen heeft voor de gezondheid, maar dat dit geen reden is voor een medische urgentie. Het betoog van eiser slaagt niet.
Medisch urgent
16. Eiser voert aan dat uit het door hem overgelegde medisch rapport van JPH Consult van 24 september 2024 (het medisch rapport) kan worden afgeleid dat urgentie op medische gronden wel degelijk noodzakelijk is. Zo erkent de medisch adviseur de medische problematiek die zowel bij eiser als bij zijn vader speelt. Ook wordt geconcludeerd dat er sprake is van een noodsituatie met ernstige schade voor het welzijn van eiser, zijn vader en andere gezinsleden, waaronder een jong kind. Uit het medisch rapport volgt ook dat er een directe relatie is tussen de woonsituatie en het ontbreken van mogelijkheden om tot een duurzaam herstel te komen.
17. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld het medisch rapport geen reden vormt om te twijfelen aan het sociaal medisch advies. Uit het medisch rapport blijkt dat de situatie op 24 september 2024 door de betreffende arts is beoordeeld als medisch urgent. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat het eerdere sociaal medisch advies ten aanzien van de medische situatie van eiser en zijn moeder onjuist is of dat de in het medisch rapport geschetste situatie zich ook al voordeed op het moment van het bestreden besluit. Dat is echter wel het moment waarnaar de voorzieningenrechter moet kijken, omdat de voorzieningenrechter moet toetsen of het college destijds op goede gronden het bestreden besluit heeft genomen. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat het medisch rapport geen aanknopingspunten voor twijfel aan het sociaal medisch advies oplevert en dat daaruit niet blijkt dat er een medisch urgente situatie bestond op het moment van het bestreden besluit.
Hardheidsclausule
18. Eiser voert tot slot aan dat het college ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. Het college heeft niet alle omstandigheden en belangen, waaronder die van zijn kind, meegewogen bij de beoordeling van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 5.2, tweede lid 2, van de Huisvestingsverordening. Daarnaast is onvoldoende gemotiveerd waarom de hardheidsclausule niet wordt toegepast. Een algemene motivering dat de belangen van eiser minder zwaar wegen volstaat namelijk niet. Tot slot heeft het college een te strenge toetsingsmaatstaf gehanteerd, omdat in het bestreden besluit als criterium ‘een zeer schrijnende situatie is gehanteerd en het verweerschrift uitgaat van ‘een ernstige en uitzonderlijke (levensbedreigende) noodsituatie’ terwijl het volgens de huisvestingsverordening moet gaan om hardheid.
19. Artikel 5.2, tweede lid, van de Huisvestingsverordening bepaalt dat het college bevoegd is om in gevallen waarin de toepassing van de verordening naar zijn oordeel tot een niet gerechtvaardigde hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van de verordening. Bij het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule komt aan het college beleids- en beoordelingsruimte toe. De voorzieningenrechter kan dit slechts terughoudend toetsen. Het college heeft, gelet op alle feiten en omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht, in redelijkheid geen toepassing hoeven geven aan de hardheidsclausule. Het college heeft in het bestreden besluit terecht gesteld dat op basis van het medisch advies, het advies van de bezwarencommissie en de verhandelde feiten en omstandigheden, er geen sprake is van een zeer schrijnende situatie. Daarmee heeft het college ook meegenomen wat tijdens de hoorzitting is besproken. Tijdens de hoorzitting heeft het college wat betreft de hardheidsclausule verwezen naar het verweerschrift in bezwaar. Daarin staat dat de situatie van eiser onvoldoende onderscheidend is van anderen. Ook staat daarin dat uit de mail van de jeugdarts aan Veilig thuis blijkt er geen zorgen zijn over de veiligheid van het kind en dat de situatie dat volwassen kinderen met partners en eigen (kleine) kinderen die nog wonen bij de ouders, veel voorkomt. Alhoewel de woonsituatie van eiser een onprettige situatie is, zijn de omstandigheden waarin hij verkeert niet dusdanig dat het college op grond daarvan een bijzondere hardheid aanwezig had moeten achten en hem, boven alle andere woningzoekenden, voorrang had moeten verlenen bij de verdeling van woonruimte. Daarmee heeft het college de juiste toetsingsmaatstaf gehanteerd, omdat er geen sprake is van onevenredige hardheid. Het college heeft derhalve in redelijkheid mogen afzien van toepassing van de hardheidsclausule.

Conclusie en gevolgen

20. De voorzieningenrechter constateert een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Dit gebrek wordt gepasseerd, gelet op hetgeen overwogen in rechtsoverweging 12. Dit betekent dat het beroep van eiser ongegrond is. Dat betekent dat het college de aanvraag om urgentie op goede gronden heeft mogen afwijzen.
21. De voorzieningenrechter ziet in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb aanleiding om het college op te dragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden (€ 184,- voor de voorlopige voorziening en € 187,- voor het beroep).
22. De voorzieningenrechter veroordeelt het college ook in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Over de kosten van het medisch rapport dat eiser heeft laten opstellen overweegt de voorzieningenrechter dat op grond van artikel 8:75 van de Awb kosten van een deskundige komen voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daaraan niet is voldaan, omdat het medisch rapport van eiser niet heeft bijgedragen aan de beoordeling van de zaak en niet van invloed is geweest op de uitkomst ervan.
23. Ten overvloede overweegt de voorzieningen nog het volgende. Tijdens de zitting hebben de gemachtigde van het college hebben opgemerkt dat uit het medisch rapport en uit wat eiser tijdens de zitting heeft verteld over de huidige situatie, naar voren komt dat de situatie nu anders is dan op het moment van het bestreden besluit. Zij hebben eiser erop gewezen dat hij een nieuwe aanvraag kan indienen wegens gewijzigde omstandigheden. Het college heeft tijdens de zitting hierover toegelicht dat urgentieaanvragen worden behandeld door een uitvoeringsorganisatie en dat het college bij een eventuele nieuwe aanvraag haar best zal doen dat de uitvoeringsorganisatie die aanvraag zo spoedig mogelijk zal behandelen. De voorzieningenrechter geeft eiser daarom in overweging een nieuwe aanvraag in te dienen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-;
- draagt het college op het door eiser betaalde griffierecht van in totaal € 371,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.L.K. Dagmar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie ter vergelijking de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2516.