In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, die in een bestuursrechtelijke procedure betrokken was tegen de Gedeputeerde Staten van Utrecht. Verzoekster had op 28 maart 2023 een besluit ontvangen van verweerder, waartegen zij op 8 mei 2023 in beroep ging. Op 29 augustus 2023 heeft verweerder het bestreden besluit vernietigd en een nieuw besluit genomen, waarmee hij tegemoetkwam aan verzoekster. Na deze ontwikkeling trok verzoekster haar beroep in en vroeg zij om vergoeding van haar proceskosten.
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verweerder heeft aangegeven bereid te zijn de proceskosten van verzoekster te vergoeden, mits een wegingsfactor van 1 wordt toegepast. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 875,-, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 1. Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht van € 365,- aan verzoekster betalen, conform artikel 8:41 Awb.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 875,- aan proceskosten en het griffierecht van € 51,- aan verzoekster te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door rechter M. Eversteijn en is openbaar uitgesproken op 8 november 2024. De griffier was verhinderd om de uitspraak te ondertekenen. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen indien zij het niet eens zijn met de uitspraak.