ECLI:NL:RBMNE:2024:6220

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
C/16/568453 / HA ZA 24-26
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
  • G.K.L. de Wijkerslooth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tot betaling en ontbinding van een schoonmaakovereenkomst met schadevergoedingseisen

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een schoonmaakbedrijf ([eiseres]) en een opdrachtgever ([gedaagde]). De zaak betreft de ontbinding van een overeenkomst voor schoonmaakwerkzaamheden. [Eiseres] vorderde betaling van € 64.743,29 voor het derde kwartaal van 2023, terwijl [gedaagde] de overeenkomst op 13 september 2023 heeft ontbonden, omdat [eiseres] haar werkzaamheden op 7 september 2023 had opgeschort. De rechtbank oordeelde dat [eiseres] ten onrechte haar werkzaamheden had opgeschort en dat [gedaagde] de overeenkomst rechtsgeldig had ontbonden. [Gedaagde] is verplicht om € 33.654,42 te betalen voor de werkzaamheden die tot de ontbinding zijn verricht. Daarnaast heeft [gedaagde] in reconventie schadevergoeding gevorderd van € 57.918,33, waarvan een deel is toegewezen en een deel is afgewezen. De rechtbank heeft de beslissing over de resterende schadevergoeding aangehouden, zodat [gedaagde] deze kan onderbouwen. De zaak wordt op 18 december 2024 opnieuw behandeld voor verdere beslissingen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/568453 / HA ZA 24-26
Vonnis van 20 november 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. H. Eijer,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. C.P. van den Berg.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 november 2023, met producties 1 tot en met 12;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 13 en 14;
  • de brief van 22 augustus 2024 van [gedaagde] , met producties 15 en 16;
  • de mondelinge behandeling van 3 september 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • de spreekaantekeningen van [eiseres] ;
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vonnis wordt uitgesproken.

2.De kern

2.1 [eiseres]
en [gedaagde] hebben afgesproken dat [eiseres] schoonmaakwerkzaamheden verricht in woonclusters voor [gedaagde] . [eiseres] vordert in conventie betaling van € 64.743,29 voor het derde kwartaal van 2023. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] echter ondeugdelijk schoonmaakwerk verricht in het tweede en derde kwartaal van 2023 en heeft [eiseres] ten onrechte haar werkzaamheden opgeschort op 7 september 2023. [gedaagde] heeft de ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op 13 september 2023 en vordert in reconventie schadevergoeding van € 57.918,33. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] ten onrechte haar schoonmaakwerkzaamheden heeft opgeschort en [gedaagde] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. Voor de uitgevoerde werkzaamheden tot de ontbinding is [gedaagde] een bedrag van € 33.654,42 verschuldigd. [gedaagde] krijgt nog de mogelijkheid om de hoogte van de schade die is ontstaan doordat [eiseres] de schoonmaakwerkzaamheden heeft gestaakt, nader te onderbouwen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

3.Achtergrond van de zaak

3.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een raamovereenkomst (hierna: ‘de overeenkomst’) gesloten voor de uitvoering van schoonmaakwerkzaamheden (hierna: ‘de werkzaamheden’) door [eiseres] in woonclusters van [gedaagde] . Zij zijn overeengekomen dat facturering per kwartaal zal plaatsvinden en [gedaagde] binnen 30 dagen na de factuurdatum moet betalen als (i) de factuur voldoet aan de factuurvereisten en (ii) de werkzaamheden volledig en deugdelijk zijn uitgevoerd. Over de factuurvereisten is (voor zover relevant in deze procedure) afgesproken:

4.3 Opdrachtnemer verplicht zich om te voldoen aan de volgende factuurvereisten:

de facturen, als verzamelfactuur van alle betreffende woonclusters,per kwartaal(vanaf de 1e dag van de 2e maand) indienen. Dus 4x per jaar.

(..)

De facturen altijd voorzien van het, door [gedaagde] te verstrekken, ordernummer.”
3.2. [eiseres]
heeft in het tweede kwartaal van 2023 werkzaamheden verricht. [gedaagde] was niet tevreden over de kwaliteit van de werkzaamheden. [eiseres] verzocht [gedaagde] begin augustus 2023 om de ordernummers te verstrekken zodat zij voor het derde kwartaal kon factureren. [gedaagde] heeft de ordernummers niet verstrekt omdat zij eerst in gesprek wilde komen met [eiseres] over de kwaliteit van de verrichte werkzaamheden.
3.3.
[gedaagde] heeft uiteindelijk op 1 september 2023 de ordernummers verstrekt aan [eiseres] , waarop [eiseres] op 4 september 2023 twee facturen heeft gestuurd aan [gedaagde] . [eiseres] wilde echter dat de facturen per direct werden voldaan en toen [gedaagde] daar niet aan voldeed heeft [eiseres] op 7 september 2023 haar werkzaamheden opgeschort. [gedaagde] heeft op 7 september 2023 de overeenkomst opgezegd tegen 1 januari 2024. Ook heeft zij [eiseres] gesommeerd de werkzaamheden te hervatten en toen dat niet gebeurde heeft [gedaagde] in de brief van 13 september 2023 de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst ingeroepen.
3.4.
[eiseres] vordert in conventie betaling van de openstaande facturen voor het derde kwartaal van 2023 van € 64.743,29. [gedaagde] vordert in reconventie een bedrag van € 57.918,33. Dit gevorderde schadebedrag is opgebouwd uit € 29.104,40 voor de periode van 8 t/m 30 september 2023 waarin [eiseres] geen werkzaamheden heeft verricht, € 936,06 voor het bijmaken van sleutels, € 6.270, = aan (interne) implementatiekosten voor het inschakelen van een nieuw schoonmaakbedrijf en € 21.607,87 aan extra schoonmaakkosten wegens achterstallige werkzaamheden.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

[gedaagde] is in principe nog € 33.654,42 verschuldigd aan [eiseres]
4.1. [eiseres]
vordert in conventie betaling van € 64.743,29 voor het derde kwartaal van 2023. Zij vordert daarmee nakoming van de betalingsverplichting uit de overeenkomst. Het verweer van [gedaagde] dat zij haar betalingsverplichting vanwege ondeugdelijk verrichte werkzaamheden mocht opschorten slaagt niet. Het verweer van [gedaagde] dat zij de overeenkomst heeft ontbonden op 13 september 2023 slaagt echter wel, omdat [eiseres] ten onrechte haar werkzaamheden heeft opgeschort op 7 september 2023.
4.2.
[gedaagde] is vanaf de datum van ontbinding bevrijd van haar betalingsverplichting en [eiseres] kan dus geen nakoming voor de periode daarna vorderen. [gedaagde] is wel gehouden te betalen voor de tot 8 september 2023 door [eiseres] verrichte werkzaamheden. Dit komt neer op een verbintenis tot vergoeding van € 48.557,47. [gedaagde] heeft echter op 5 oktober 2023 al € 14.903,05 betaald. Die betaling moet worden toegerekend aan de facturen van het derde kwartaal van 2023, want [gedaagde] heeft in de brief van 28 september 2023 (productie 10 van [eiseres] ) laten weten dat zij bereid is om een betaling te doen van € 14.903,05 voor de openstaande facturen van het derde kwartaal van 2023 en bij de betaling heeft [gedaagde] de factuurnummers vermeld. [1]
4.3.
[gedaagde] is in principe dus een bedrag van € 33.654,42 verschuldigd aan [eiseres] voor het derde kwartaal van 2023. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
Het beroep van [gedaagde] op opschorting slaagt niet
4.4.
[gedaagde] stelt dat zij haar (betalings)verplichtingen mocht opschorten omdat [eiseres] ondeugdelijk schoonmaakwerk heeft verricht in het tweede en derde kwartaal van 2023. Dit verweer slaagt niet.
4.5.
In de overeenkomst staat dat het uitgevoerde schoonmaakwerk en de kwaliteit daarvan periodiek wordt beoordeeld door middel van een VSR-KMS controle. In het kort wil dat zeggen dat een derde partij op grond van objectieve standaarden vaststelt of de werkzaamheden deugdelijk zijn verricht. Als de werkzaamheden worden afgekeurd, dan krijgt [eiseres] nog de kans om binnen 14 dagen de werkzaamheden deugdelijk uit te voeren. Daarna vindt er opnieuw een controle plaats.
4.6.
[gedaagde] heeft een overzicht van uitgevoerde controles (productie 15 van [gedaagde] ) ingebracht waaruit volgt dat in het tweede en derde kwartaal van 2023 elf keer ‘onvoldoende’ is genoteerd. [eiseres] heeft echter gemotiveerd betwist dat dit een ‘onvoldoende’ na de tweede controle was en heeft aangevoerd dat zij de klachten binnen de termijn van 14 dagen heeft verholpen. Het had mede gelet op deze betwisting op de weg van [gedaagde] gelegen om nader te onderbouwen dat de ‘onvoldoendes’ zien op de tweede controle, maar dit heeft [gedaagde] nagelaten. Dat er van de bewoners klachten over de schoonmaak zijn, maakt ook niet dat het verrichte schoonmaakwerk ondeugdelijk is. De overeenkomst schrijft namelijk voor dat de kwaliteit van het schoonmaakwerk moet worden beoordeeld aan de hand van de (objectieve) VSR-KMS controle. Het is dus niet komen vast te staan dat [eiseres] ondeugdelijk schoonmaakwerk heeft verricht in het tweede en derde kwartaal van 2023.
[gedaagde] heeft de overeenkomst terecht buitengerechtelijk ontbonden
4.7.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] de overeenkomst terecht buitengerechtelijk heeft ontbonden.
4.8.
Voor ontbinding is nodig dat [eiseres] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenis tot uitvoering van werkzaamheden en in verzuim verkeerde. [eiseres] is tekortgeschoten omdat zij vanaf 8 september 2023 haar werkzaamheden heeft neergelegd. In artikel 16.4 van de overeenkomst is bepaald dat [gedaagde] in dat geval bevoegd is om zonder een ingebrekestelling de overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Daarbij komt dat [gedaagde] in de email van 8 september 2024 (productie 7 van [gedaagde] ) [eiseres] heeft gesommeerd om per direct de werkzaamheden weer op te pakken. [eiseres] heeft dat niet gedaan en is ook om die reden in verzuim gekomen.
4.9.
[gedaagde] heeft dus in haar brief van 13 september 2023 terecht de ontbinding van de overeenkomst ingeroepen. Dit is anders als [eiseres] haar werkzaamheden mocht opschorten en [gedaagde] in schuldeisersverzuim verkeerde, maar dat is niet het geval.
[eiseres] was niet bevoegd tot opschorting
4.10.
Een schuldenaar ( [eiseres] ) die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser ( [gedaagde] ), is bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, als tussen de vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen. [2]
4.11.[eiseres]
stelt zich op het standpunt dat zij de werkzaamheden mocht opschorten, en wel om drie redenen: (i) [gedaagde] heeft de ordernummers niet op tijd verstrekt, (ii) [gedaagde] heeft een vordering tot betaling van schadevergoeding en kosten wegens de vertraging in het verstrekken van de ordernummers en (iii) [gedaagde] heeft de facturen niet op 4 september 2023 betaald. Dit beroep van [eiseres] op opschorting slaagt niet. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
(i)
Opschorting wegens niet op tijd verstrekken van de ordernummers
4.12.[eiseres]
mocht haar werkzaamheden niet opschorten vanwege het niet op tijd verstrekken van de ordernummers. Op het moment van opschorting van haar werkzaamheden op 7 september 2023, had [eiseres] namelijk geen opeisbare vordering tot het verstrekken van ordernummers op [gedaagde] . [gedaagde] had immers op 1 september 2023 de ordernummers al verstrekt aan [gedaagde] .
(ii)
Opschorting op grond van vordering tot vergoeding van schade en kosten wegens niet tijdig verstrekken ordernummer
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] de ordernummers niet tijdig aan [eiseres] heeft verstrekt. Weliswaar was [gedaagde] niet verplicht de ordernummers op de 1e van de tweede maand van het kwartaal te verstrekken, maar [gedaagde] had dit wel op verzoek van [eiseres] moeten verstrekken en heeft dat niet tijdig gedaan. [gedaagde] verkeerde dan ook in (schuldenaars)verzuim. [eiseres] had – ook nadat [gedaagde] alsnog de ordernummers heeft verstrekt – op die grond een opeisbare vordering op [gedaagde] voor verschuldigd geworden schadevergoeding en kosten vanwege het niet tijdig verstrekken van de ordernummers door [gedaagde] . Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank echter niet algehele opschorting van de werkzaamheden. De rechtbank zal dit toelichten.
4.14.[eiseres]
stelt dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst op de 1e dag van de 2e maand de ordernummers moest verstrekken. [gedaagde] betwist deze uitleg van de overeenkomst. Voor de beantwoording van de vraag wat partijen zijn overeengekomen moet de overeenkomst worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Het komt niet alleen aan op de bewoordingen van de overeenkomst, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs daaraan mochten toekennen en wat zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.15.
Uit de tekst van de overeenkomst volgt weliswaar dat [gedaagde] de verplichting heeft om de ordernummers te verstrekken, maar niet dat zij dit moet doen op de 1e dag van de tweede maand van het kwartaal. In de overeenkomst staat namelijk dat [eiseres] de facturen per kwartaal, als verzamelfactuur van alle woonclusters, mag indienen
vanafde 1e dag van de tweede maand van het kwartaal. Een verplichting om het ordernummer op de 1e dag van de tweede maand van het kwartaal te verstrekken is dus niet in de tekst opgenomen. Daarnaast mocht [eiseres] niet gerechtvaardigd verwachten dat [gedaagde] zich verplicht heeft om op de 1e dag van de tweede maand van het kwartaal het ordernummer te verstrekken. Het enkele feit dat het vanaf de start van de overeenkomst de gewoonte was dat het ordernummer op de 1e of 2e dag van de tweede maand werd verstrekt, is hiervoor onvoldoende. [gedaagde] heeft op grond van de overeenkomst dus niet de verplichting om de ordernummers te verstrekken op de 1e dag van de tweede maand van het kwartaal. Nu [gedaagde] geen verplichting had de ordernummers op 1 augustus 2023 te verstrekken, verkeerde zij ook niet vanaf die datum in verzuim.
4.16.
Omdat partijen geen (fatale) termijn zijn overeengekomen voor het verstrekken van de ordernummers, is de verbintenis tot het verstrekken van het ordernummer in principe direct opeisbaar. [3] In de e-mail van 14 augustus 2023 (productie 2 van [eiseres] ) heeft [eiseres] verzocht om uiterlijk 15 augustus 2023 8.00 uur de ordernummers te verstrekken. De termijn uit deze ingebrekestelling was redelijk, omdat [eiseres] ook al op 11 augustus 2023 om de ordernummers had verzocht. [gedaagde] heeft de ordernummers niet verstrekt en was daarom vanaf 15 augustus 2023 in (schuldenaars)verzuim.
4.17.
[gedaagde] heeft haar (schuldenaars)verzuim tot het verstrekken van de ordernummers niet gezuiverd door het alsnog verstrekken van de ordernummers op 1 september 2023. [eiseres] kon de na het intreden van het verzuim door [gedaagde] aangeboden nakoming namelijk weigeren, omdat [gedaagde] niet ook betaling heeft aangeboden van de inmiddels tevens verschuldigd geworden schadevergoeding en van de kosten. [4]
4.18.
[eiseres] had dus een opeisbare vordering tot vergoeding van de schade en kosten op [gedaagde] . In dit geval gaat het beroep op opschorting echter niet op. Het volledig neerleggen van de werkzaamheden staat naar het oordeel van de rechtbank namelijk niet in verhouding tot de vordering tot vergoeding van de schade en kosten. Het gaat om een groot aantal woonclusters in [plaats 1] en [plaats 2] , waarvan sommige complexen enkele honderden bewoners hebben. De vordering tot vergoeding van schade en kosten is daarentegen beperkt qua omvang, want dit ziet op de vertragingsschade (en kosten) doordat [eiseres] niet op 15 september 2023 een opeisbare vordering had maar pas op 4 oktober 2023 (namelijk 30 dagen na factuurdatum). Naar het oordeel van de rechtbank is onder deze omstandigheden een beroep op algehele opschorting door [eiseres] niet gerechtvaardigd.
(iii) Opschorting wegens onbetaalde facturen
4.19.
Als het gaat om de onbetaalde facturen, heeft [eiseres] ook niet gebruik mogen maken van een opschortingsrecht. [eiseres] had op het moment van het neerleggen van de werkzaamheden namelijk geen opeisbare vordering op [gedaagde] .
4.20.
Nadat [eiseres] de ordernummers van [gedaagde] had ontvangen, heeft zij op 4 september 2023 de facturen verstuurd naar [gedaagde] met de mededeling deze per omgaande te voldoen. Maar de facturen waren toen nog niet opeisbaar. Op de facturen staat namelijk (in lijn met de afspraak uit de overeenkomst) dat betaling binnen 30 dagen na factuurdatum moet plaatsvinden. Zoals hiervoor is overwogen, had [gedaagde] niet de verplichting om op de 1e dag van de tweede maand van het kwartaal de ordernummers aan [eiseres] te verstrekken. De stelling van [eiseres] dat betaling van de facturen binnen 30 dagen na 1 augustus 2023 had moeten plaatsvinden, gaat dan ook niet op. De facturen waren dus pas 30 dagen na de factuurdatum (te weten vanaf 4 oktober 2023) opeisbaar. Dat is later dan het moment waarop [eiseres] haar werkzaamheden heeft neergelegd, zodat [eiseres] niet over kon gaan tot opschorting. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat als [eiseres] op 15 augustus 2023 de ordernummers had verkregen, de facturen pas 30 dagen later opeisbaar waren en ook die datum later is dan het moment waarop [eiseres] haar werkzaamheden heeft neergelegd
Geen sprake van schuldeiserverzuim aan de kant van [gedaagde]
4.21. [eiseres]
heeft nog aangevoerd dat [gedaagde] in schuldeisersverzuim verkeerde en daarom de overeenkomst niet kon ontbinden. Voor schuldeisersverzuim is echter vereist dat de schuldenaar ( [eiseres] ) bevoegdelijke de nakoming van zijn verbintenis opschort. Gelet op voorgaande (onder 4.10 t/m 4.20) kon [eiseres] haar verbintenis tot uitvoering van de werkzaamheden niet gerechtvaardigd opschorten en daarom is ook geen sprake van schuldeisersverzuim. Het enkele feit dat [gedaagde] als schuldenaar in verzuim verkeerde (zie onder 4.16 en 4.17), maakt niet dat ook sprake is van schuldeisersverzuim. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het verweer van [eiseres] dat [gedaagde] de ontbinding niet heeft kunnen inroepen omdat [gedaagde] al in (schuldeisers)verzuim verkeerde.
Tussenconclusie conventie: overeenkomst is ontbonden en [gedaagde] is betaling naar rato verschuldigd
4.22.
Kortom, [gedaagde] heeft terecht de overeenkomst in haar brief van 13 september 2023 buitengerechtelijk ontbonden. Dat betekent dat [gedaagde] vanaf dat moment is bevrijd van haar betalingsverplichtingen en [eiseres] is bevrijd van haar verplichting tot uitvoering van de werkzaamheden.
4.23.
Voor de tot 8 september 2023 uitgevoerde werkzaamheden blijft de verbintenis tot betaling in stand. Voor de vordering van [eiseres] in conventie houdt dit concreet in dat [gedaagde] in principe alleen betaling is verschuldigd over de periode van 1 juli 2023 tot 8 september 2023. Naar rato komt dit neer op een bedrag van € 48.557,47. [5] Verminderd met de betaling van € 14.903,05 (zie onder 4.2) resteert een bedrag van € 33.654,42.
Vordering in reconventie tot betaling van een schadevergoeding van [gedaagde]
4.24.
[gedaagde] vordert in reconventie € 57.918,33 aan schadevergoeding. De rechtbank zal per schadepost beoordelen of deze toewijsbaar is.
Schadevergoeding van € 29.104,04 afgewezen
4.25.
[gedaagde] vordert in reconventie schadevergoeding omdat de overeenkomst is ontbonden en niet is nagekomen. [gedaagde] stelt dat zij schade heeft geleden van € 29.104,04 omdat [eiseres] van 8 september 2023 tot en met 30 september 2023 geen werkzaamheden heeft verricht. Dit is echter geen schade als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst. Het gevorderde bedrag van € 29.104,04 wordt dan ook afgewezen. De rechtbank begrijpt dat [gedaagde] feitelijk heeft willen aanvoeren dat de hoogte van de door [gedaagde] te betalen vergoeding voor de tot 8 september 2023 uitgevoerde werkzaamheden minder is dan € 48.557,47. [gedaagde] heeft echter onvoldoende onderbouwd dat de waarde van de verbintenis in de periode 8 t/m 30 september 2023 groter is dan een pro rata deel van het door [eiseres] gefactureerde kwartaalbedrag.
Schadevergoeding van € 936,06 toegewezen (kosten voor het bijmaken van sleutels)
4.26.
De kosten van € 936,06 voor het bijmaken van sleutels zal de rechtbank toewijzen. Zoals eerder in dit vonnis uitgelegd, heeft [gedaagde] de overeenkomst terecht ontbonden. [gedaagde] heeft daarom in de e-mail van 14 september 2023 [eiseres] gesommeerd tot afgifte van de sleutels van de woonclusters, maar [eiseres] heeft dit niet gedaan. Daardoor heeft [gedaagde] extra sleutels moeten laten maken, zodat de derde partij (die de werkzaamheden weer heeft opgepakt) toegang had tot de woonclusters. Deze kosten zouden niet zijn gemaakt, als [eiseres] de sleutels had afgeven aan [gedaagde] . [eiseres] moet daarom € 936,06 vergoeden aan [gedaagde] .
Schadevergoeding van € 6.270,00 afgewezen (kosten voor implementatie/opstart met ander schoonmaakbedrijf)
4.27. [eiseres]
vordert € 6.270, = aan gemaakte interne kosten (voor implementatie) om een derde partij in te schakelen om de werkzaamheden over te nemen. De rechtbank wijst deze vordering af. Er is geen causaal verband tussen de ontbinding en deze kosten. [gedaagde] zou deze kosten namelijk ook hebben gemaakt als [eiseres] niet was tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. In eerste instantie heeft [gedaagde] namelijk op 7 september 2023 de overeenkomst opgezegd tegen 1 januari 2024 met inachtneming van een termijn van drie maanden. [gedaagde] had dus hoe dan ook deze kosten moeten dragen. Dat er in dit geval extra kosten zijn gemaakt om een derde in te schakelen, heeft [gedaagde] niet gesteld en blijkt ook nergens uit.
Beslissing over schadevergoeding van € 21.607,87 wordt aangehouden
4.28.
Tot slot vordert [gedaagde] € 21.607,87 voor schade als gevolg van ondeugdelijk verrichte schoonmaakwerk in het tweede en derde kwartaal van 2023 en als gevolg van de staking van de werkzaamheden door [eiseres] . De rechtbank kan nog niet bepalen in hoeverre deze vordering toewijsbaar is en licht dat hieronder toe.
4.29.
In de e-mail 2 april 2023 (productie 14 van [gedaagde] ) worden de herstelkosten voor achterstallige schoonmaak door [gedaagde] begroot op € 21.607,87. Eerder in dit vonnis is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat niet is komen vast te staan dat het verrichte schoonmaakwerk in het tweede en derde kwartaal van 2023 ondeugdelijk was. Het gedeelte van het schadebedrag dat daarop ziet, is dan ook niet toewijsbaar. Wel is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat sprake is geweest van achterstallig schoonmaakwerk, omdat [eiseres] vanaf 8 september 2023 de werkzaamheden heeft neergelegd. Het is dan ook aannemelijk dat dit extra schoonmaakwerk heeft opgeleverd voor de derde partij die de werkzaamheden weer heeft hervat en dus dat [gedaagde] hierdoor schade heeft geleden. Maar wat de hoogte daarvan is, heeft [gedaagde] niet duidelijk gemaakt. In de email van 2 april 2023 staat alleen dat “de herstelkosten” één maand van het afgesproken jaarbedrag zijn. [gedaagde] heeft niet onderbouwd op welk moment de derde partij de schoonmaakwerkzaamheden heeft overgenomen en wat de kosten zijn (geweest) voor de werkzaamheden om de achterstallige schoonmaak voor de periode 8 tot en met 30 september 2023 in te halen. De rechtbank kan dus nog niet bepalen welk bedrag [eiseres] aan [gedaagde] verschuldigd is. De rechtbank zal daarom de zaak naar de rol verwijzen, zodat [gedaagde] de hoogte van de schade als gevolg van het achterstallig schoonmaakwerk die is ontstaan doordat [eiseres] de werkzaamheden heeft neergelegd, nader kan onderbouwen in een akte. [eiseres] mag vervolgens daarop reageren.
4.30.
Tot die tijd zal de rechtbank iedere verdere beslissing, waaronder de beslissing over de gevorderde rente en (proces)kosten door beide partijen, aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en reconventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 18 december 2024voor het nemen van een akte door [gedaagde] over wat is vermeld onder 4.29, waarna [eiseres] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door G.K.L. de Wijkerslooth en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.

Voetnoten

1.Artikel 6:43 BW.
2.Artikel 6:52 BW.
3.Artikel 6:38 BW.
4.Artikel 6:86 BW.
5.Bij de berekening is dus per factuur uitgegaan van een periode van 69 dagen in plaats van het gehele derde kwartaal van 2023 (92 dagen).