ECLI:NL:RBMNE:2024:6242

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
UTR 24/2528
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.C. van Stijnen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar door heffingsambtenaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 19 juli 2024, wordt het beroep van eiser behandeld tegen de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. Eiser heeft bezwaar ingediend tegen een beslissing van de heffingsambtenaar van 28 februari 2023, maar de heffingsambtenaar heeft niet tijdig beslist. Eiser heeft op 27 maart 2023 bezwaar gemaakt en op 14 februari 2024 de heffingsambtenaar in gebreke gesteld. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit niet nodig werd geacht. De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene in beroep kan gaan, mits er een ingebrekestelling is verstuurd. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat er geen contact met eiser had mogen zijn zonder bemiddeling van de gemachtigde. De rechtbank concludeert dat er nog een bezwaar is waarop beslist moet worden, ondanks de bewering van de heffingsambtenaar dat het bezwaar telefonisch is ingetrokken. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar een dwangsom moet betalen voor het niet tijdig nemen van een besluit, en bepaalt de hoogte van deze dwangsom op € 1.442,-. Tevens wordt de heffingsambtenaar opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Eiser krijgt een vergoeding voor de proceskosten van € 218,75,- en het griffierecht van € 51,- moet ook door de heffingsambtenaar aan eiser worden betaald. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2528

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: A. Oosters),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar tegen de beslissing van verweerder van 28 februari 2023.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Gemachtigde van eiser heeft op 27 maart 2023 bezwaar ingediend tegen de beslissing van verweerder van 28 februari 2023. Per brief van 14 februari 2024 heeft gemachtigde van eiser verweerder in gebreke gesteld.
4. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 7 mei 2024 naar voren gebracht dat hij op 28 maart 2024 telefonisch contact heeft gehad met eiser zelf en dat de WOZ-waarde wordt verlaagd. Eiser heeft volgens verweerder in dit gesprek aangeven dat het bezwaarschrift van 27 maart 2023 wordt ingetrokken. Eiser is akkoord gegaan met de verlaging. Verweerder heeft op 19 april 2023, verzonden op 23 april 2023, per brief een kennisgeving naar eiser verstuurd van deze verlaging. Daarom heeft de rechtbank op 19 juni 2024 bij gemachtigde van eiser een reactie gevraagd op deze brief van verweerder. Gemachtigde van eiser heeft hier met brief van 19 juni 2024 op gereageerd. Gemachtigde van eiser geeft aan dat verweerder geen contact mocht zoeken met eiser zelf zonder bemiddeling van de gemachtigde en verzoekt nog steeds om een beslissing op het bezwaarschrift van
27 maart 2023.
5. De rechtbank moet allereerst de vraag beantwoorden of er nog een bezwaar is, waarop moet worden beslist. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Verweerder stelt weliswaar dat eiser zelf het bezwaar op 28 maart 2023 telefonisch heeft ingetrokken, maar heeft ter onderbouwing daarvan geen stukken overgelegd. Daar komt bij dat in beginsel het contact over het bezwaar via de gemachtigde diende te lopen.
6. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
7. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). Nu niet is gebleken dat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, is voor 42 dagen een dwangsom verbeurd. De hoogte van de dwangsom wordt daarom met toepassing van artikel 8:55c van de Awb bepaald op € 1.442,-.
8. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na verzending van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
9. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
10. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
11. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,25). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 218,75,-.
12. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1442,- ;
-draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 218,75,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C van Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
A.F. Klomp, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2024.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.