ECLI:NL:RBMNE:2024:6250

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
UTR 22/5533-V en UTR 23/4769-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over niet-tijdig beslissen op verzoeken op grond van de Wet open overheid

In deze zaak gaat het om twee beroepsprocedures van de opposant, die beroep heeft ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op twee verzoeken op basis van de Wet open overheid (Woo). Op 14 februari 2023 heeft het college alsnog een besluit genomen op deze Woo-verzoeken, waartegen de opposant, mede namens zijn moeder en broer, bezwaar heeft gemaakt. Het college heeft op 22 augustus 2023 een beslissing op dit bezwaar genomen. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 27 maart 2024 het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 22 augustus 2023 ongegrond verklaard. Hierop heeft de opposant verzet ingesteld, dat op 13 juni 2024 is behandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eerdere uitspraak van 27 maart 2024 ten onrechte geen zitting heeft gehouden en dat het college het door de opposant betaalde griffierecht moet vergoeden. De rechtbank verklaart het verzet gegrond, het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 22 augustus 2023 ongegrond. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar uitgesproken op 5 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5533-V en UTR 23/4769-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2024 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant,

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over twee beroepsprocedures van opposant. Opposant heeft, mede namens zijn moeder en broer, beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op twee verzoeken op grond van de Wet open overheid (Woo). Op 14 februari 2023 heeft het college alsnog een besluit genomen op de Woo-verzoeken. Hiertegen heeft opposant, mede namens zijn moeder en broer bezwaar gemaakt. Het college heeft op 22 augustus 2023 een beslissing op dit bezwaar. Tegen het besluit van 22 augustus 2023 heeft opposant, mede namens zijn moeder en broer, beroep ingesteld.
In de uitspraak van 27 maart 2024 heeft de rechtbank het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 22 augustus 2023 ongegrond verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld. De zitting heeft plaatsgevonden op
13 juni 2024. Opposant is verschenen. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

Ten aanzien van het verzet
1. De rechtbank heeft de uitspraak van 27 maart 2024 gedaan zonder dat zij een zitting heeft gehouden. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als over de uitkomst van de procedure in redelijkheid geen twijfel mogelijk is.
2. In deze zaak moet de rechtbank, oordelend op het verzet, beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was. De rechterbank, oordelend op het verzet, kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank, oordelend op het verzet, van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 27 maart 2024 niet juist was.
3. Opposant stelt dat de uitspraak van de rechtbank van 27 maart 2024 niet juist is. Hij meent dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van [gemeente] (het college) hem het betaalde griffierecht met betrekking tot zijn beroep tegen het niet-tijdig beslissen dient te vergoeden. Voorts voert opposant aan dat de rechtbank hem ten onrechte geen schadevergoeding heeft toegekend. Ook stelt hij dat zijn privacy is geschonden door de omstandigheid dat het college bepaalde informatie over hem zwart heeft gemaakt. Opposant had de beroepsprocedure willen gebruiken om nadere stukken in te dienen en die zo nodig ter zitting toe te lichten. Door het beroep zonder zitting af te doen, meent hij dat de rechtbank hem die mogelijkheid ten onrechte heeft ontnomen.
4. De rechtbank, oordelend op het verzet, is het met opposant eens dat de rechtbank in haar oordeel van 27 maart 2024 ten onrechte achterwege heeft gelaten dat het college het door opposant betaalde griffierecht in de zaak met nummer UTR 22/5533 dient te vergoeden. Door het feit dat het college nadien alsnog een besluit heeft genomen, is het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard. Dit neemt niet weg dat dit beroep aanvankelijk wel terecht was ingediend. Het college heeft immers de beslistermijn overschreden. In deze omstandigheid is het gangbaar dat de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan het betaalde griffierecht aan opposant dient te vergoeden. [1] Dat heeft de rechtbank niet gedaan.
5. Het verzet is dus gegrond en de uitspraak van 27 maart 2024 komt te vervallen. [2]
Ten aanzien van het beroep
6. De rechtbank, oordelend op het verzet, is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak. Zij doet daarom als rechtbank uitspraak op het beroep. [3]
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op de aanvraag door het college niet-ontvankelijk is (UTR 22/5533). Dit is verder ook niet in geschil.
8. Over het beroep tegen het besluit van 22 augustus 2023 (UTR 23/4769) oordeelt de rechtbank als volgt.
9. Opposant maakt geen aanspraak op schadevergoeding die het gevolg zou zijn van de overschrijding van de redelijke termijn. Van een overschrijding van de redelijke termijn is namelijk geen sprake. In rechtsoverweging 10 van haar uitspraak van 27 maart 2024 heeft de rechtbank dat helder en correct uitgelegd. De rechtbank neemt die overweging hier over. In hetgeen opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
10. De rechtbank volgt opposant verder niet in zijn standpunt dat zijn privacy is geschonden. Hiertoe overweegt zij dat het college ten aanzien van de compleetheid van de stukken het juiste criterium heeft gehanteerd. Dit heeft de rechtbank in haar uitspraak van 27 maart 2024 al uitgelegd in rechtsoverweging 13. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarover nu tot een ander oordeel te komen.
11. Uit de rechtsoverwegingen 9 en 10 vloeit voort dat het beroep ongegrond is.
12. Voor vergoeding van proceskosten bestaat in beide zaken geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep in de zaak met nummer UTR 22/5533 niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat het college het door opposant betaalde griffierecht van € 184,- in de zaak met nummer UTR 22/5533 aan opposant vergoedt;
- verklaart het beroep in de zaak met nummer UTR 23/4769 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A Schaaf, rechter, in aanwezigheid van A.F. Klomp, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2024.
de rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzet geen hoger beroep of verzet open.
Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb.
2.Op grond van artikel 8:55, negende lid, van de Awb.
3.Op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb.