ECLI:NL:RBMNE:2024:6292

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
UTR 23/3745 en 23/4216
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en last onder dwangsom in bestuursrechtelijke procedure

Op 29 oktober 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in twee bestuursrechtelijke zaken, geregistreerd onder de zaaknummers UTR 23/3745 en UTR 23/4216. De zaken betroffen eisers die in beroep gingen tegen besluiten van de burgemeester van de gemeente Utrecht. Eiseres had een exploitatievergunning voor een grillroom, waaraan voorschriften waren verbonden. De burgemeester had op 4 oktober 2022 een last onder dwangsom opgelegd aan eiseres omdat zij niet tijdig de jaarstukken had ingediend. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze last, en omdat de burgemeester niet tijdig op het bezwaar had beslist, heeft eiser beroep ingesteld. Eiseres had ook een herzieningsverzoek ingediend dat door de burgemeester was afgewezen, wat eveneens leidde tot een beroepsprocedure.

De rechtbank heeft de beroepen op zitting behandeld, waarbij de gemachtigden van eisers en de burgemeester aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk was, omdat de burgemeester inmiddels op het bezwaar had beslist. De rechtbank heeft de burgemeester veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres, maar oordeelde dat de beroepen van eisers niet-ontvankelijk waren, omdat zij geen procesbelang meer hadden. De rechtbank heeft partijen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen de mondelinge uitspraak.

De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder een beroep tegen een besluit ontvankelijk kan zijn. De rechtbank heeft ook de kosten van rechtsbijstand vastgesteld en de criteria voor het toekennen van proceskosten besproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/3745 en 23/4216

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

29 oktober 2024 in de zaak tussen

in de zaak met zaaknummer: UTR 23/3745

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: drs. C. van Oosten),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. J.J. Broeze).
in de zaak met zaaknummer: UTR 23/4216

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres(gemachtigde: drs. C. van Oosten),

en

de burgemeester van de gemeente Utrecht

(gemachtigden: mr. J.J. Broeze en mr. H. Kavi).
Hierna samen genoemd: eisers.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het volgende. Eiseres heeft een exploitatievergunning voor een grillroom in Utrecht. Aan die exploitatievergunning zijn voorschriften verbonden. Omdat eisers het oneens zijn met die voorschriften, hebben zij daarover geprocedeerd. Dit heeft geleid tot een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 september 2023. [1] In die uitspraak heeft de Afdeling – voor zover hier relevant – geoordeeld dat de burgemeester terecht de voorwaarde heeft gesteld dat eiseres vóór 1 april van een volgend jaar de jaarstukken over boekjaren 2019, 2020 en 2021 moet indienen bij de burgemeester, voorzien van een verklaring van (bijvoorbeeld) een accountant-administratieconsultant. De burgemeester mocht niet het voorschrift aan de vergunning verbinden dat de broer van eiser niet in de grillroom mag zijn. Zelf in de zaak voorziend heeft de Afdeling dit voorschrift geschrapt.
Op 4 oktober 2022 heeft de burgemeester een last onder dwangsom opgelegd aan eiseres, omdat zij niet vóór 1 april 2022 de jaarstukken van boekjaar 2021 heeft verstrekt. Eiseres kreeg tot 1 november 2022 de tijd om de stukken alsnog in te dienen. Eiseres heeft dit vervolgens net na 1 november gedaan, waarna de burgemeester heeft besloten om de dwangsom niet in te vorderen. Omdat eiser het oneens was met de last onder dwangsom heeft hij bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft hij beroep ingesteld, omdat de burgemeester niet op tijd op zijn bezwaar heeft beslist (UTR 23/3745). De burgemeester heeft vervolgens alsnog op 20 september 2023 beslist op eisers bezwaar. Met deze beslissing is eiser het niet eens. Het beroep van eiser ziet daarom ook op dit besluit.
Daarnaast heeft eiseres de burgemeester op 10 februari 2023 verzocht om het voorschrift dat de broer van eiser niet in de grillroom aanwezig mag zijn, te herzien. Dit herzieningsverzoek is afgewezen en het vervolgens daartegen ingediende bezwaar is op 14 augustus 2023 ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld (UTR 23/4216).
De burgemeester heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van de burgemeester.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Beroep niet tijdig beslissen
1. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is. Het belang van eiser bij een beoordeling van dit beroep is namelijk vervallen, omdat de burgemeester inmiddels op het bezwaar heeft beslist.
2. Omdat de burgemeester niet tijdig heeft beslist (dit staat niet ter discussie tussen partijen), ziet de rechtbank aanleiding om haar te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,-, bij een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor 0,5 van toepassing is aangezien geschillen met betrekking tot het niet tijdig nemen van een besluit als licht moeten worden beschouwd.
Beroepen over de last onder dwangsom en het herzieningsverzoek
3. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit omvat ook het alsnog genomen besluit, tenzij dit besluit geheel aan het beroep tegemoet komt. [2] Eiser is het niet eens met het alsnog genomen besluit. Het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van het besluit is daarom van rechtswege ook gericht tegen het bestreden besluit. Daarnaast is het beroep van eiseres gericht tegen het besluit op bezwaar dat is genomen naar aanleiding van het door haar ingediende herzieningsverzoek.
4. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eisers nog belang hebben bij een beoordeling van hun beroepen. Er is aan de last onder dwangsom voldaan en de burgemeester vordert geen dwangsommen in. Bovendien zag het voorschrift in welk verband de last onder dwangsom was opgelegd, laatstelijk op de financiële stukken van 2021. Daarnaast is het voorschrift dat de broer van eiser niet in de grillroom mag komen al door de Afdeling geschrapt. Desgevraagd hebben eisers op de zitting toegelicht dat zij nog belang hebben bij een beoordeling van hun beroepen, omdat zij een vergoeding van hun proceskosten willen krijgen.
5. De rechtbank is van oordeel dat het enkel niet vergoeden van bezwaar- of beroepskosten geen zelfstandig procesbelang oplevert. De rechtbank verwijst in dat verband naar rechtspraak van de hoogste bestuursrechters, waaronder de Afdeling [3] . De verwijzing van eisers naar de niet gepubliceerde uitspraak van de Afdeling (met zaaknummer: 202302813/2/R4) maakt het oordeel niet anders. Die uitspraak ziet op een andere situatie dan die van eisers. In die uitspraak heeft het bestuursorgaan namelijk het primaire besluit herroepen maar in de beslissing op bezwaar nagelaten om iets op te nemen over het verzoek om een proceskostenvergoeding. Dat speelt hier niet, want hier zijn de primaire besluiten niet herroepen.
6. Dit betekent dat de beroepen van eisers niet-ontvankelijk zijn, omdat eisers geen procesbelang hebben. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor vergoeding van de proceskosten voor de beroepsprocedures.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank:
Inzake UTR 23/3745
-verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 20 september 2023 niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 437,50,- aan proceskosten aan eiseres in verband met het beroep niet tijdig beslissen;
Inzake UTR 23/4216
-verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2024 door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2508.