ECLI:NL:RBMNE:2024:630

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
UTR 22/4576 en UTR 22/4586
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WOZ-waarde en verzoek om schadevergoeding in belastingzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 5 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waardes van twee onroerende zaken, vastgesteld op respectievelijk € 620.000 en € 1.595.000, voor het belastingjaar 2022. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft voldaan met de ingediende taxatierapporten en dat de gronden die eiser op de zitting aanvoert, niet in behandeling kunnen worden genomen vanwege strijd met de goede procesorde. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de procedure niet onredelijk lang heeft geduurd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en handhaaft de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/4576 en 22/4586

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: R. Janmaat).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van 7 september 2022 (de bestreden uitspraak).
2. De heffingsambtenaar heeft met de beschikkingen van 31 januari 2022 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres [adres 1] en de onroerende zaak op het adres [adres 2] in [plaats 2] (de onroerende zaken) voor het belastingjaar 2022 vastgesteld op respectievelijk € 620.000,- en € 1.595.000,-. De waardes zijn vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 2021. De WOZ-beschikkingen zijn opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. In dit aanslagbiljet heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van de onroerende zaken ook aanslagen onroerendezaakbelasting en rioolheffing opgelegd.
3. Met de bestreden uitspraak heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ten aanzien van de onroerende zaken aan de [adres 1] en de [adres 2] ongegrond verklaard en de WOZ-waardes en aanslagen gehandhaafd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak.
4. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft nadere stukken ingediend. De heffingsambtenaar heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
5. De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld en vervolgens het onderzoek gesloten. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, bijgestaan door taxateur [taxateur] .
6. De rechtbank heeft op 16 januari 2024 een brief ontvangen van eiser met dagtekening 10 januari 2024 en op 18 januari 2024 nog een brief met dagtekening 15 januari 2024. Omdat deze stukken pas bij de rechtbank zijn binnen gekomen nadat het onderzoek op 15 januari 2024 ter zitting is gesloten en de stukken geen aanleiding geven om het onderzoek te heropenen, worden deze stukken niet door de rechtbank bij de beoordeling betrokken.

Beoordeling door de rechtbank

De WOZ-waarde van de onroerende zaak
7. Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waardes van de onroerende zaken op de waardepeildatum (1 januari 2021) niet hoger zijn vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar aan die bewijslast heeft voldaan met de taxatierapporten en de toelichting die daarop in het verweerschrift en het aanvullend verweerschrift is gegeven.
8. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
9. De gemachtigde van eiser heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift ingediend. Aan de gemachtigde van eiser is door de rechtbank op 29 november 2023 een brief gestuurd waarin hij vier weken de tijd krijgt om te reageren op het verweerschrift dat de heffingsambtenaar heeft overgelegd. De gemachtigde van eiser heeft vervolgens op 30 november 2023 en op 5 januari 2024 een brief gestuurd aan de rechtbank. In deze brieven staan, net als in het beroepschrift en de aanvullingen daarop, algemene en soms ook onsamenhangende stellingen, waarvan niet duidelijk is of ze betrekking hebben op de onroerende zaken. De rechtbank schuift deze stukken daarom terzijde.
10. Op zitting heeft de gemachtigde van eiser wel specifieke beroepsgronden die in deze zaken aan de orde zijn naar voren gebracht. De rechtbank laat deze gronden echter buiten beschouwing, omdat het zó laat aanvoeren van gronden in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank heeft het verweerschrift met de taxatierapporten op 29 juni 2023 doorgestuurd aan de gemachtigde van eiser. Eiser heeft dus meer dan een half jaar de tijd gehad om de specifieke beroepsgronden die in deze zaken aan de orde te zijn naar voren te brengen. Door dat pas op de zitting te doen heeft de rechtbank zich daar niet op kunnen voorbereiden en heeft eiser de heffingsambtenaar de kans ontnomen de standpunten te weerleggen. Dat is in strijd met de goede procesorde die de rechtbank moet bewaken. Dit geldt temeer nu de gemachtigde van eiser in de brief van 29 november 2023 door de rechtbank de gelegenheid is geboden om alsnog binnen vier weken de beroepsgronden aan te vullen. De rechtbank heeft deze brief gestuurd om vóór de zitting duidelijk zicht te krijgen op de geschilpunten zodat de rechtbank daar niet pas op de zitting mee wordt geconfronteerd. In deze brief is de gemachtigde van eiser er ook op gewezen dat het op zitting pas aanvoeren van beroepsgronden tot strijd met de goede procesorde kan leiden.
Verzoek om vergoeding immateriële schade
11. De gemachtigde van eiser heeft namens hem verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend indien een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. [1] In belastingzaken wordt, als de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat eiser immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt.
12. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar ontvangen op 11 februari 2022, zodat niet meer dan twee jaar is verstreken tot de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank wijst daarom het verzoek om schadevergoeding af.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. De uitspraak op bezwaar blijft in stand Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De heffingsambtenaar hoeft geen griffierecht of proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.