In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen de WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. Eiser, eigenaar van een hoekwoning uit 1956, betwist de vastgestelde WOZ-waarde van € 422.000,-, die door de heffingsambtenaar is vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken. De heffingsambtenaar heeft de waarde bepaald per waardepeildatum 1 januari 2022 en heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser stelt dat de waarde te hoog is, vooral vanwege de slechte staat van de woning, en dat er geen inpandig onderzoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, mede door de overgelegde taxatiematrix die vergelijkingen maakt met andere woningen in de omgeving. De rechtbank concludeert dat er voldoende rekening is gehouden met de staat van de woning en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. De uitspraak op bezwaar blijft in stand en het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.