In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 oktober 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de hoogte van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in [plaats] beoordeeld. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 28 februari 2023 de WOZ-waarde vastgesteld op € 633.000,- per 1 januari 2022. Eiseres, de gebruiker van het object, had bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van het object heeft onderbouwd met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode, waarbij de brutohuurwaarde en de kapitalisatiefactor zijn gebruikt. De heffingsambtenaar heeft een brutohuurwaarde van € 49.493,- per jaar vastgesteld en deze waarde vergeleken met gerealiseerde huurprijzen van vergelijkbare objecten in de omgeving. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en dat de referentieobjecten adequaat zijn gekozen.
Eiseres betwist de gehanteerde huurwaarde en stelt dat de WOZ-waarde op basis van de werkelijke huurwaarde van € 37.646,- moet worden vastgesteld. De rechtbank oordeelt echter dat de door eiseres aangevoerde argumenten niet voldoende zijn om de conclusie van de heffingsambtenaar te weerleggen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de uitspraak op bezwaar in stand blijft en eiseres geen gelijk krijgt.