ECLI:NL:RBMNE:2024:6469
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toegang tot huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de beoordeling van de inkomensgrens door het college van burgemeester en wethouders
In deze zaak heeft eiser, die van 6 september 2019 tot 31 december 2022 toegang had tot de algemene voorziening voor huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo), een aanvraag ingediend voor verlenging van deze voorziening. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leusden heeft deze aanvraag op 3 januari 2023 afgewezen, omdat eiser volgens hen voldoende financiële draagkracht heeft om zelf in zijn huishoudelijke hulp te voorzien. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college handhaafde zijn besluit in een bestreden besluit op 24 maart 2023. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld op 18 april 2023. In een latere brief op 8 mei 2023 heeft het college echter medegedeeld dat eiser, in afwachting van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), toch toegang krijgt tot de algemene voorziening voor huishoudelijke hulp. Op 20 februari 2024 heeft de CRvB uitspraak gedaan over het beleid van het college, wat leidde tot een verlenging van eisers toegang tot de voorziening tot en met 31 mei 2028. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 18 april 2024 behandeld en vastgesteld dat de brieven van 8 mei 2023 en 15 maart 2024 als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moeten worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat eiser geen procesbelang meer heeft bij het beroep tegen het eerste bestreden besluit, omdat hij inmiddels toegang heeft gekregen tot de hulp. Het beroep tegen de bestreden besluiten 2 en 3 is ongegrond verklaard, maar de rechtbank heeft het college wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, omdat hij beroep moest instellen om zijn toegang tot de hulp te herstellen.