ECLI:NL:RBMNE:2024:677

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
UTR 23/1974
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag afbetaling private schuld op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beslist de Rechtbank Midden-Nederland op het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om afbetaling van haar schuld op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen. De minister van Financiën heeft de aanvraag van eiseres, die gedupeerd is door de kinderopvangtoeslagenaffaire, afgewezen. De rechtbank heeft op 6 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft na de zitting mondeling uitspraak gedaan.

Eiseres heeft een schuld van € 15.302,16 aan [A] en verzoekt de minister deze schuld over te nemen. De minister heeft echter aangegeven dat de schuld niet overgenomen kan worden, omdat deze niet voldoet aan de voorwaarden van de Wet hersteloperatie toeslagen. De rechtbank oordeelt dat de hoofdsom van de lening van eiseres niet opeisbaar is geworden door betalingsachterstanden, wat betekent dat de minister niet verplicht was de schuld over te nemen. De rechtbank wijst erop dat de regeling voor het overnemen van private schulden bedoeld is voor gedupeerden die in betalingsproblemen verkeren.

De rechtbank begrijpt de frustratie van eiseres, maar concludeert dat het gelijkheidsbeginsel niet van toepassing is in haar situatie. De regeling is specifiek gericht op gedupeerden met opeisbare betalingsachterstanden, en eiseres valt daar niet onder. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op overname van haar lening en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter M. Eversteijn, in aanwezigheid van griffier M.L. Bressers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1974
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.M. Koppert),
en

de minister van Financiën (de minister), verweerder

(gemachtigde: mr. S. Salhi).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om afbetaling van haar schuld op grond van hoofdstuk 4 van de Wet hersteloperatie toeslagen.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 16 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister, na het houden van een hoorzitting, bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

Zitting

De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna.

Beoordeling door de rechtbank

Eiseres is een gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagenaffaire. Zij heeft de minister gevraagd om afbetaling van haar schuld aan [A] op grond van het Besluit betalen private schulden. Haar schuld aan [A] bedraagt € 15.302,16. De minister heeft eiseres laten weten deze schuld niet van haar over te nemen, omdat niet voldaan wordt aan de voorwaarden van de regelgeving hierover.
Eiseres voert aan dat het onbegrijpelijk is dat haar verzoek is afgewezen. Zij is de schuld bij [A] aangegaan om haar schulden, die als gevolg van de kinderopvangtoeslag-affaire zijn ontstaan, af te lossen. Zij is buiten haar toedoen in deze situatie terecht gekomen. Eiseres wordt er nu op afgerekend dat zij keurig haar schuld heeft afgelost.
Moest verweerder de schuld aan [A] overnemen?
De rechtbank stelt vast dat de (resterende) hoofdsom van de lening van eiseres niet opeisbaar is geworden vanwege betalingsachterstanden. Er is ook geen sprake van een betalingsachterstand die opeisbaar is geworden vóór 1 juni 2021. Eiseres heeft dat niet betwist. Dit betekent dat verweerder de schuld niet over hoefde te nemen. Artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wet hersteloperatie toeslagen bepaalt dat de resterende hoofdsommen van leningen niet worden overgenomen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. Uit de memorie van toelichting van de Wet hersteloperatie toeslagen volgt dat de regeling voor het overnemen van private schulden bedoeld is om gedupeerde ouders zo veel mogelijk kans te bieden op een nieuwe start. Doordat alleen opeisbare betalingsachterstanden en opeisbare hoofdsommen worden overgenomen, wordt beoogd te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen komt door incassomaatregelen. [1] Met andere woorden: de regeling heeft tot doel gedupeerden die te maken hebben met deurwaarders en schuldenproblematiek tegemoet te komen. De regeling voor het overnemen van schulden heeft niet tot doel om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen. De regeling ziet dus niet op een situatie zoals die van eiseres, waarbij van (opeisbare) betalingsachterstanden geen sprake is.
Het gelijkheidsbeginsel
4. Hoewel de rechtbank heel goed begrijpt dat het voor eiseres onrechtvaardig voelt dat zij geen recht heeft op overname van haar lening, omdat zij geen betaalachterstand heeft, terwijl leningen van gedupeerden die wel betaalachterstanden hebben wel voor overname in aanmerking komen, kan een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen. Zoals hiervoor al is overwogen is de regeling voor het overnemen van schulden specifiek bedoeld om te voorkomen dat gedupeerden te maken krijgen met incassomaatregelen, omdat ze niet aan betaalverplichtingen hebben kunnen voldoen. Daar heeft eiseres niet mee te maken, wat haar situatie anders maakt dan die van de ouders waar zij zich mee vergelijkt. De rechtbank vindt daarom het gemaakte onderscheid gerechtvaardigd. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
5. Dat de regeling voor het overnemen van private schulden niet op eiseres van toepassing is, doet er niet aan af dat ook eiseres als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire de kans wordt geboden op een nieuwe start. Bij de integrale herbeoordeling, waarbij wordt uitgezocht wat er is misgegaan bij de kinderopvangtoeslag, wordt bekeken of het deel aan ten onrechte teruggehaalde kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen wordt gecompenseerd, dit is het zogenoemde ‘compensatiebedrag’. Voor zover de lening verband houdt met de toeslag die destijds moest worden terugbetaald, kan eiseres het eventueel terug te krijgen compensatiebedrag dus aanwenden om de resterende hoofdsom van de lening af te betalen. Voor zover het compensatiebedrag de schade van eiseres als gevolg van de kinderopvangtoeslagaffaire niet dekt – bijvoorbeeld door de rente- en financieringskosten voor de lening, of doordat eiseres destijds minder kon werken – kan zij terecht bij de Commissie Werkelijke Schade. Deze commissie beoordeelt of haar werkelijke schade hoger is dan de eventuele vergoeding die eiseres na de integrale herbeoordeling heeft gekregen.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier.
De rechter is verhinderd dit proces-verbaal
te ondertekenen.
griffier
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Tweede Kamer 2021-2022, 36151, nr. 3, pag. 43-45.