In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontruimingsbescherming op grond van artikel 7:230a van het Burgerlijk Wetboek. De verzoeker, een huurder, heeft een praktijkruimte gehuurd in een medisch bedrijfsverzamelgebouw en verzoekt de kantonrechter om de ontruimingsverplichting te schorsen en de termijn te verlengen tot 30 september 2024. De verhuurder, een besloten vennootschap, heeft de huurovereenkomst opgezegd en ontruiming aangezegd, waarbij zij stelt dat de huurder ernstige overlast en wanbetaling heeft veroorzaakt.
De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen. De verzoeker heeft aangegeven dat hij geen alternatieve locatie kan vinden voor zijn praktijk en dat hij afhankelijk is van zijn huidige locatie voor zijn levensonderhoud. De verhuurder heeft daarentegen aangevoerd dat de relatie met de huurder ernstig verstoord is en dat er sprake is van overlast en extra kosten.
Na afweging van de belangen van beide partijen heeft de kantonrechter geoordeeld dat het belang van de verzoeker bij voortzetting van het gebruik van het gehuurde zwaarder weegt dan het belang van de verhuurder bij ontruiming. De kantonrechter heeft daarom de ontruimingstermijn verlengd tot 30 september 2024 en de maandelijkse gebruiksvergoeding vastgesteld op € 1.988,24, met een voorschot op de servicekosten van € 240,00 per maand. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.